Meditatie en bevrijding — Walpola Rahula

Walpola Rahula (1907-1997) was een Sri Lankese boeddhistische monnik die de eerste werd om aan een westerse universiteit les te geven. Hij werd vooral bekend om een boekje dat hij schreef en dat een ongeëvenaard kleinood is: What the Buddha Taught, verschenen in 1959. Het werd in tal van westerse talen vertaald, o.a. in het Frans, als L’enseignement du Boeddha, en in het Nederlands, als Wat de Boeddha onderwees (uitgeverij Karnak, 1995). Na een algemene inleiding op de geesteshouding in het boeddhisme, en een kennismaking met de vier edele waarheden in vier hoofdstukken, heeft hij het over de leer van het niet-zelf, over de meditatie en over de moraal in het boeddhisme. Het boekje sluit af met enkele overleveringen van de Boeddha.

In het hoofdstuk over meditatie komt een passage voor waarin hij als onderwerpen voor de meditatie, dus waarover men zou kunnen mediteren, de ‘zeven factoren van ontwaken’ opsomt. Het gaat om zeven eigenschappen waaraan men de ontwaking kan herkennen. Afgezien van het feit dat dit dus ideale thema’s zijn om mee te mediteren, vormt het ook een prachtige fenomenologie van de bevrijding.

We kunnen ook mediteren over de zeven factoren van ontwaken: 1. aandacht, dat wil zeggen: bewust en aandachtig zijn
in alle handelingen, in alle fysieke en mentale bewegingen, zoals we zojuist hebben gezegd. 2. Onderzoek en onderzoek met betrekking tot verschillende leerstellige kwesties. In deze sectie zijn al onze religieuze, ethische en filosofische studies opgenomen, al onze lectuur, onderzoek, discussies, gesprekken en zelfs het bijwonen van conferenties over dergelijke leerstellige kwesties. 3. De energie om vastberaden te werken totdat het doel is bereikt. 4. Vreugde: een eigenschap die absoluut in strijd is met een pessimistische, sombere of melancholische geesteshouding. 5. Ontspanning van lichaam en geest: men mag noch lichamelijk noch geestelijk verkrampen. 6. De concentratie die we hierboven bespraken. 7. Gelijkmoedigheid, dat wil zeggen in staat zijn om alle wisselvalligheden van het leven kalm en ongestoord onder ogen te zien.
1

Het is heel sterk wat Rahula opsomt als kenmerken van diepere religiositeit; het is altijd interessant om in tijden van religieuze profilering en affirmatie te overwegen wat religie ten diepste is, wat ze doet met de mens. De opsomming van criteria van authentieke religiositeit is dus:

  1. leven met aandacht
  2. interesse en leergierigheid ten aanzien van de eigen religieuze wereldvisie
  3. energie waarmee men leeft en werkt
  4. vreugde en afwezigheid van pessimisme
  5. ontspannenheid van lichaam en geest
  6. concentratie tijdens de meditatie
  7. gelijkmoedigheid in tegenspoed

Het eerste is typisch boeddhistisch, maar treffen we ook in andere religies aan: dat men alles rustig en met volle aandacht doet. Vroom bidden in een religieuze ruimte en daarna met de deuren slaan of verstrooid luisteren naar iemand zijn dus geen voorbeelden van bevrijding. Het tweede mag misschien verrassen, maar is ook begrijpelijk: wie gelooft, wil zijn geloof verdiepen, ook op intellectueel vlak. Het derde lijkt evident, maar is het niet: een diepere religieuze bewogenheid moet iemand ook veel moed en kracht geven om te werken aan zichzelf en aan de wereld. Vrijheid geeft energie. Het vierde criterium van bevrijding spreekt echt vanzelf: iemand die door zijn religieuze beleving vrij gemaakt wordt straalt een diepe vreugde uit, een vreugde die misschien niet altijd even manifest is, maar des te dieper geworteld zit. (Merken we hier op dat ook boeddhisme dus een religie van de vreugde is!) Het vijfde criterium omschrijft het fysieke en mentale doorstromen van de innerlijke bevrijding: men is ontspannen, elke diepere gespannenheid is verdwenen. Het zesde criterium gaat over de manier van mediteren van zo iemand: hij kan in normale omstandigheden heel snel tot een diepere rust en concentratie komen tijdens zijn momenten van verstilling en inkeer. Het zevende en laatste criterium gaat dan weer over de vrucht van de spirituele praxis voor het hele leven: men staat voortaan sterk in alle omstandigheden, in tegenspoed zowel als in voorspoed, en die kracht is ten diepste een ijzersterke gelijkmoedigheid, door niets uit het lood te slaan.

Dit lijstje is voorwaar ideaal voor een bezinning…


1 ‘Méditation’ ou culture mentale: Bhavana, in Walpola Rahula, L’enseignement du Bouddha, Seuil, Paris, 1961, p. 103.

Vreugde, ons diepste bezit — Anandamayi Ma

De mystiek van het hindoeïsme bracht in de twintigste eeuw veel grote figuren voort, ook vrouwen natuurlijk. In 1896 geboren en in 1982 gestorven is Anandamayi Ma één van de mooiste figuren van het neo-hindoëisme. Op twaalfjarige leeftijd werd ze uitgehuwelijkt, toen ze zeventien was ging ze met haar man leven.

Hun huwelijk zou nooit voltrokken worden, want de jonge vrouw verstarde als haar echtgenoot toenadering zocht. Al vanaf kind verkeerde zij vaak in trance-achtige toestanden die later geduid werden als extatische ervaringen. Tijdens latere samenkomsten met religieuze zang namen die extases toe. Zij verwierf geleidelijk leerlingen om zich heen, die haar ‘Anandamayi Ma’ gingen noemen: de ‘van Vreugde doordrongen moeder’. In 1929 werd een ashram gebouwd rond haar persoon. Hoewel zij zichzelf bleef omschrijven als ‘klein ongeletterd kind’ verkondigde zij een boodschap van liefde die vélen aansprak. Tot haar talrijke aanhangers kon zij personen als Indira Gandhi rekenen. Zij schreef noch onderrichtte, maar volgelingen tekenden soms conversaties op die bewaard zijn bleven.

Haar boodschap is er één van universele liefde, gebaseerd op de grote intuïtie van de Vedanta Advaita dat alles één is in het gelukzalige Bewustzijn dat de ultieme, transcendente en immanente grond is van alles. De ‘Mother of Bliss‘ zwom in deze ervaring dat het Ultieme zijn, bewustzijn en vreugde-vol bewustzijn was (sat-cit-ananda). Het Ultieme in alles (brahman) is ook het Ultieme in het hart van de mens (atman), en daarom bron van eenheid en onverwoestbare vreugde. Iedereen die bij haar kwam liet zij delen in die onuitroeibare, want allerintiemste en meest algemene gelukzaligheid.

Er zijn weinig mystici bij wie de vreugde zo centraal staat. In alles wat we meemaken, voorspoed zowel als tegenspoed, genot zowel als pijn, blijft onze diepste eigen werkelijkheid er één van vreugde. Als we willen kunnen we haar opzoeken en ervaren, de ene keer al wat vlotter dan de andere. Hoezeer we ook verschillen van elkaar door persoonlijkheid, achtergrond, cultuur of religie, uiteindelijk zijn we allemaal één, verbonden, wezenlijke liefde voor elkaar. Hoe kunnen we dan de vreugde van deze eenheid niet in liefde met elkaar delen?

De Allerhoogste is de belichaamde Vreugde, en daarom verlangen alle schepselen naar vreugde. Probeer altijd in vreugde te leven, vreugde uit te drukken in uw gedachten en in uw daden; voel zijn vreugdevolle aanwezigheid in alles wat je ziet of hoort; het zal je echt geluk brengen. Verdriet is fataal voor de mens; verban het uit al je gedachten. Schep moed en zeg altijd tegen jezelf: ‘Wij zijn de kinderen van vreugde; waarom zouden we bedroefd zijn?’ 1

Lach zo veel als je kunt. Dat zal alle verkrampingen in je lichaam losmaken. Je lach moet vanuit het diepste van je hart komen, hij moet je doen schudden van top tot teen, zozeer dat je niet meer weet welk deel van je lichaam nu het hardst reageert. Maar als je ziel zacht geworden is, zal je lach enkel op je lippen liggen. Ik zou je willen zien lachen met je mond, met je hart, met heel de adem van je wezen! Om daartoe te komen moet je geloven in je eigen vermogens en ernaar streven een harmonie te scheppen tussen je uiterlijke en je innerlijke ik. Vermenigvuldig je noden niet, maar leef een eenvoudig leven, zonder inspanning. Zorg dat er een volkomen gelijkheid bestaat tussen jouw voordeel en dat van de wereld om je heen. Wijd je met heel je energie aan het Goddelijke. Dan zal je lach zich overal verspreiden. 2

Vreugde is ons diepste bezit, het is de kern van de kern van ons (bewust)zijn, een kern die wij met iedereen delen. Bestaan als vreugde, dat is een blijvende, diepe boodschap van de Vedanta Advaita en van het hindoeïsme in het algemeen.


1,2 Ma Ananda Moyi, Aux Sources de la Joie, prés. Jean Herbert, Albin Michel, Paris, 1996, p. 53 en 58.

Zelfbevrijding — Milarepa

Wanneer ik de zienswijze voor ogen houd,
vinden de eigenschappen van uiterlijke verschijningen zelfbevrijding ter plekke.
Het is zeker dat zelf en ander niet als twee bestaan;
deze zienswijze is vrij van referentiepunten.
1

Deze manier van formuleren vindt men overal terug in de literatuur van Mahamudra en Dzogchen, de twee meest bekende vormen van Tibetaans boeddhisme. Vaak wordt het onderricht samengevat volgens de vier niveau’s van beleving: vision, meditation, conduct en fruition. De zienswijze is het levensbeschouwelijke fundament, de meditatie de inoefening, het gedrag de (sociale) consequentie, en het genieten de persoonlijke vrucht.

Het gaat echt om een zienswijze, geen doctrine of filosofie. Mahamudra-Dzogchen — het verschil tussen beide is niet van belang — is de uitnodiging om op een bepaalde manier te kijken, nl. zien-ervaren hoezeer alles ontstaat uit het bewustzijn (of ervaren, gewaarworden, aandacht enz.), rust in het bewustzijn en terug opgenomen wordt in het bewustzijn (mind, citta). Wanneer dit zien echt diep verankert, verliezen de uiterlijke zaken hun verknechtende aantrekkelijkheid of angstaanjagende bedreiging. Het vasthouden aan ‘eigen’ en ‘andersmans’ verliest zijn scherpte. In zo’n ziens-wijze vinden de uiterlijke zaken zelf-bevrijding: zonder dat je iets hoeft te doen, worden ze van onheilzaam héél, in de zin van geheeld. Het wordt een waarnemen van Eén Smaak: de non-dualiteit, het één zijn van eenheid en veelheid.

Wanneer men dan gaat mediteren, leert men deze eenheid in te oefenen door ze waar te nemen; het is eigenlijk geen inoefenen maar loslaten van vroegere conceptualiserende en dualizerende wijzen van waarnemen ten voordele van een zuiver waarnemen van de dingen en gebeurtenissen. Dit transformeert de innerlijke beleving: in plaats van innerlijke reacties op de dingen (in de vorm van gedachten of gevoelens of intenties) ofwel te gaan verwerpen of te gaan verkiezen, kan men de reacties rustig waarnemen als gelegenheden om te zien hoe zij vanzelf getransformeerd worden in het non-dualistische ervaren en verstaan van alles; alles hangt immers samen met alles. Het mediteren wordt een niet-mediteren: geen inspanning, geen denken-aan of denken-over, mediteren loslaten!

Wanneer de zienswijze dankzij de (niet-)meditatie wortel krijgt in ons dagdagelijks functioneren, dan kennen we ook geen onderscheid meer toe aan vriend of vijand, voorkeur of afkeur voor medemensen. Allen zijn immers één, zelf en ander zijn verdwenen en één groot geheel geworden, zodat men nog alleen mededogen kent, liefde voor de ander als voor zichzelf, zonder grenzen. Deze spirituele attitude heeft dus ook ethische consequenties.

Wanneer genieten zelfbevrijding vindt ter plekke,
vinden de eigenschappen van samsara en nirvana zelfbevrijding ter plekke.
Het is zeker dat wat aan te nemen en te verwerpen is niet als twee bestaan;
dit genieten is vrij van hoop en vrees.
2

Tenslotte vindt zo ook de diepste persoonlijke vrucht plaats: het genieten van alles als Eén Smaak; ook dit is niet langer een inspanning, het geschiedt vanzelf, het is genade. Het leven in en omgaan met deze wereld van vergankelijkheid, onbevredigend en lijden soms, geeft evenveel vreugde als het zich terugtrekken in het ‘Eiland’ van vrede en vreugde dat diep in ons schuilt. Dan is er ook niets meer dat moet aangetrokken worden of op afstand gehouden — met dien verstande dat de boeddhistische wijsheid, de Dharma ons gedrag wel dient te blijven gidsen en bepalen natuurlijk. Er is alleen vrijheid, vrede en liefde. Met deze One Taste kunnen we elkaar dan ook benaderen.

Het moge duidelijk zijn dat deze wijze van zien en beleven in zijn volle uitbloei voor weinigen zal zijn, maar de kernintuitie van deze spiritualiteit is van groot belang voor iedereen.


1,2 Tsangnyon Heruka, The Hundred Thousand Songs of Milarepa, tr. Christopher Stagg, Shambala, Boulder, 2016, Chapt. 21.

Haat en vriendelijkheid — Boeddha

De wijsheid van de Boeddha is ontstellend eenvoudig, radicaal en origineel. Haat is iets dat in onze gedachten en gevoelens zit, en eerst onszelf vernietigt vooraleer het de ander vernietigt. Hoe vaak koesteren we inderdaad niet het soort gedachten dat in het eerste vers uit de Dhammapada voorkomt:

De haat van hen die vijandige gevoelens koesteren als ‘Hij heeft me uitgescholden, me aangevallen, me verslagen en me beroofd’, komt nooit tot bedaren.

De haat van hen die geen vijandige gevoelens koesteren als ‘Hij heeft me uitgescholden, me aangevallen, me verslagen en me beroofd’, wordt gemakkelijk tot bedaren gebracht.1

Het is onmogelijk wijs en gelukkig te worden zonder dus eerst in zichzelf het kwaad uit te roeien in de vorm van dié gedachten en gevoelens die niet op goedheid gericht zijn. Zonder transformatie van zichzelf en de daartoe vereiste zelfkennis is het onmogelijk om de samenleving te transformeren.

Daarom zal het latere boeddhisme zeggen dat in het beoefenen van mededogen uitgerekend meditatie een centrale rol inneemt. Daar dient immers het tot rust komen toe (de kalmte-meditatie als eerste ‘helft’ van de meditatie). Hier gaat immers de innerlijke troebelheid liggen, zodat we helder kunnen waarnemen. Daar dient ook het analyseren toe (de inzicht-meditatie als tweede ‘helft’ van de meditatie). We ‘stoppen’ om — met mededogen voor zichzelf — helder te gaan in-zien hoe gevoelens en gedachten ons meeslepen en verkeerd doen functioneren. Lijden is immers het gevolg van verkeerde begeerte, en daar is wijsheid de milde genezing voor.

In het boeddhisme staat ook vriendelijkheid centraal:

Haat komt nooit tot bedaren door haat; door vriendelijkheid komt haat altijd tot bedaren – en dit is een eeuwige wet. 2

In de plaats van de woekerende gekwetstheid en haat kunnen we vriendelijkheid cultiveren in onszelf, door de gevoelens en gedachten ervan op te wekken, voor onszelf, onze dierbaren, vijanden en iederéén. Het is een wetmatigheid, zegt de Boeddha, dat geluk op het cultiveren van vriendelijkheid volgt in (formele en informele) meditatie. Geluk, dat zich als een olievlek uitbreidt, net zoals de haat zich als een olievlek uitbreidde. Juist handelen draagt de diepste vreugde in zich.


1,2 Harichandra Kaviratna, Dhammapada. Wijsheid van de Boeddha, Theosophical University Press, den Haag, 2014, hfdst. 1. Tweelingverzen.

Hagia Sofia — Thomas Merton

Er is in alle zichtbare dingen een onzichtbare vruchtbaarheid, een gedimd licht, een zachtmoedige naamloosheid, een verborgen heelheid. 1

Zo begint Hagia Sofia, een prozagedicht waarin Thomas Merton zichzelf overtroffen heeft. Een diepe existentiële crisis, de grondige kennismaking met het Oosterse denken, een ziekenhuisopname en een verliefdheid hebben hem tot dit punt gebracht.

Deze mysterieuze Eenheid en Integriteit is Wijsheid, de Moeder van alles, Natura naturans. Er is in alle dingen een onuitputtelijke zoetheid en zuiverheid, een stilte die een bron is van activiteit en vreugde. Zij rijst op in woordeloze lieflijkheid en vloeit naar me toe vanuit de ongeziene wortels van al wat geschapen is, me teder verwelkomend, me groetend met onbeschrijflijke nederigheid. Dit is tegelijk mijn eigen zijn, mijn eigen natuur en het Geschenk in mij van de Gedachte en de Kunst van mijn Schepper, sprekend als Hagia Sophia, sprekend als mijn zuster, Wijsheid. —— Ik ben ontwaakt, ik ben opnieuw geboren door deze stem van mijn Zuster, naar me toe gezonden vanuit de diepten van de goddelijke vruchtbaarheid. 2

Op het ziekbed van zijn dooreengeschudde bestaan ontwáákt hij — boddhi. Hij ontwaakt uit de illusie, in de waarheid, en ontdekt dat het alledaagse het Heilige is. Omdat hij het diepste van de schepping heeft leren kennen als de aanwezigheid van het Ultieme, een aanwezigheid die vele religieuze tradities hebben leren noemen als (vrouwe) Wijsheid, Hagia (‘heilige) Sophia.

Laten we veronderstellen dat ik een man ben die in een ziekenhuis ligt te slapen. Ik ben inderdaad deze man die ligt te slapen. Het is de tweede juli, het feest van Onze Lieve Vrouw Visitatie. Een Feest van Wijsheid. —— Om halfzes in de morgen ben ik in een heel stille kamer aan het dromen, wanneer een zachte stem mij wekt uit mijn droom. Ik ben zoals heel de mensheid die ontwaakt uit alle dromen die ooit gedroomd werden in alle nachten van de wereld. Het is als de Ene Christus, die wakker wordt in alle afgescheiden zelven, die ooit afgescheiden waren en geïsoleerd en eenzaam, in alle landen van de aarde. Het is alsof alle menselijke geesten terug samenkomen tot bewustzijn, uit alle verstrooidheden, tegenstrijdige belangen en verwarring, in eenheid van liefde. Het is als de eerste morgen van de wereld (toen Adam op de zoete stem van Wijsheid ontwaakte uit niet-bestaan, en haar kende) en als de Laatste Morgen van de wereld, wanneer alle fragmenten van Adam op de stem van Hagia Sophia zullen terugkeren uit de dood, en zullen weten waar zij zich bevinden. 3

Heel wat begrippen en invloeden uit de religies en de filosofie treden in dit gedicht op. Onder invloed van Boris Pasternak noemt Merton Haar ook ‘zuster Leven’, maar het is bv. ook Maria. Ze is steevast vrouwelijk, dat heeft met Mertons persoonlijke geschiedenis te maken, maar ook met een mannenwereld die als een lijk is zonder háár (zoals het hindoeïsme zegt over Shiva zonder zijn Shakti). Maar hoe grondig christelijk is deze ervaring van allerdiepste verborgen eenheid hier ook: het is het wakker worden van Christus ‘in alle afgescheiden zelven’. Ziehier het samengaan van oosterse non-dualiteit met christelijke minnemystiek.

Diep in alles, diep in ons schuilt het Paradijs, maar iets of iemand moet dat wakker roepen in ons, moet ons uitnodigen weg te stappen uit zelfcontrole en ons over te geven aan het openvloeien van vertrouwen en liefde. Het thema van het innerlijke paradijs is misschien wel het mooiste en rijkste bij Thomas Merton. Het nodigt ons uit om te geloven in de mogelijkheden van de liefde, van de vruchtbaarheid van de goddelijke Liefde diep in ons.

Zo is het ontwaken van een man, op een morgen, door de stem van een verpleegster in het ziekenhuis. Ontwakend uit uitputting en duisternis, uit hulpeloosheid, uit slaap, vernieuwd de werkelijkheid tegemoet tredend en haar lieflijk bevindend. —— Het is als gewekt worden door Eva. Het is als gewekt worden door de gezegende Maagd. Het is als voortkomen uit het oorspronkelijke niets en in helderheid staan, in het Paradijs. 4

Moge elke mens, elke ‘Adam’ zich laten wekken door de zachte aanraking van die Eva, die Vrouwe Wijsheid.


1-4 Thomas Merton, Wegen naar het paradijs. Een dagboek van wijsheid en leegte, Ten Have, 2001.

In alles en iedereen — Svetasvatara Upanishad

Ook in het hindoeïsme leeft heel sterk het bewustzijn dat de wereld ten diepste één is, in het Goddelijke. De Svetasvatara Upanishad één van de jongste ‘grote Upanishaden’ (ca. 6-5e eeuw v.C.), waar de persoonlijke voorstelling van het Ultieme al duidelijker wordt:

Onvergankelijk en machtig is hij, de Heer van het al, vergankelijk echter de stof waaruit de vorm ontstond. De ene God verblijft boven Schepper en wat is geschapen; mediteer op hem die Eenheid is, die hoogverheven God, en langzaam, stap voor stap, vervaagt de onwerkelijkheid met al wat slechts vergankelijk, ja, slechts illusie is; dan kent de ziel de diepe vreugde één te zijn met hem. Wie God kent, is bevrijd van alle aardse banden; hij kent geen dood of lijden meer, geen binding aan illusie; het denken is tot rust gebracht, verlangens zijn verdwenen. Hij die op hem zijn aandacht richt, in diep gepeins verzonken, vindt in hem goddelijke vreugde en kent de Werkelijkheid. (1,10-11) 1

Let evenwel toch op de uitdrukking dat ‘God’ boven ‘Schepper’ staat. Alles komt uit deze Godheid voort en is een uitdrukking van die Godheid, een ‘vorm van Hem/Haar/Het’. De vormen van de kosmos zijn oeverloos talrijk en verscheiden, maar alle zijn zij dezelfde goddelijke Werkelijkheid:

Hij is het die in kinderen leeft, in dochter en in zoon; hij is die man, hij is die vrouw, hij leeft in oud en jong, zwaar steunend op zijn stok strompelt hij moeizaam voort; hij leeft in ieder mensenkind, de Vader van het al. Die grote, zwarte kraai is hij, hij is die papegaai, die regenwolk, die bliksemflits, hij is het die zich toont; de seizoenen, de machtige zeeën zijn slechts vormen van hem, zonder begin en zonder eind is hij, de Bron van het al. (4,3-4) 2

Daaruit vloeit een eigen belevingswijze voort: wat blijft, zijn niet de individuele en vergangelijke verschijningsvormen, hoe dierbaar of hoe beangstigend ze ook mogen zijn, maar het Ultieme dat zich erin hult. Ten lange laatste mogen we ons niet vastklampen aan de individuen die wijzelf of onze geliefden zijn, maar moeten we ons overgeven aan de flux van de Manifestaties, die komen en gaan. Er is niets mis met de dingen — die zijn Heer-lijk — maar met ons blinde grijpen ernaar.

Alleen deze overgave laat ons toe vrij te zijn en de diepe vreugde te bewaren in voor- en tegenspoed. Tegenover deze onthechting staat dan de enorme vreugde dat het diepste in de andere mens en in de dingen om ons heen onvergankelijk is en totaal één. Ons bewustzijn, onze liefde vormt immers één weefsel dat a.h.w. doorheen onze lichamen vloeit en éénzelfde goddelijke Realiteit vormt.

Wij zijn druppels in een zee van bewustzijn, liefde en vreugde. Wij zijn véél dieper en wezenlijker één dan dat wij onderscheiden en gescheiden zijn. Twist en strijd zijn een vreselijke illusie, want wij zijn reeds één. Hoe kunnen sociale, psychologische, culturele, ja religieuze verschillen zo belangrijk zijn dat ze deze eenheid van liefdevol bewustzijn en bewuste liefde verscheuren? Dat is een tragische illusie… Hij is het die zich toont.


1,2 W.H. Van Vledder, Het mysterie van het Zelf. De voornaamste Upanishaden, Ankh-Hermes, Deventer, 2000, pp. 216, 225.

‘Zal je ooit goed zijn en oprecht, geheel één, geheel open?’ — Marcus Aurelius

De Meditaties van Marcus Aurelius (121-180) zijn écht meditaties, d.w.z. dat ze de vrucht zijn van een halt houden en nadenken en voelen wat er in zichzelf omgaat, een mediterend stilstaan bij het eigen leven en hart — en het schriftelijk relaas ervan.

Het stoïcisme heeft een meditatietraditie die even waardig is als de meditatietraditie van bv. christendom of boeddhisme:

O mijn ziel, zal je dan nooit goed en oprecht zijn, geheel één, geheel open, doorzichtig voor wie je ziet, helderder nog zelfs dan het lichaam van vlees dat je omvat? Zal je dan nooit de zoetheid smaken van een liefhebbend en teder hart? Zal je dan nooit vervuld zijn en zonder behoeften; niets begerend, naar geen enkel schepsel of ding hunkerend om aan jouw plezier te voldoen, naar geen verlenging van dagen om hen te genieten, geen plek of land of prettig klimaat of zoet gezelschap? Wanneer zal je tevreden zijn met je huidige situatie, gelukkig met alles om je heen, overtuigd dat alle dingen de jouwe zijn, dat alles van de goden komt en dat alles goed is en goed zal zijn met jou, zolang het hun welbehagen is en door hen beschikt voor de veiligheid en het welzijn van het volmaakte levende Geheel – zo goed, zo juist, zo mooi -, dat leven geeft aan alle dingen, hen onderhoudend en omvattend en bij hun ondergang hen terug opnemend in Zichzelf, zodat weer anderen van hun soort kunnen ontstaan? Zal je dan nooit klaar zijn voor zo een gezelschap met goden en mensen dat je geen jota van klacht of verwijt jegens hen hebt? 1

In deze tekst zien we keizer Aurelius effectief naar binnenkijken om zichzelf te onderzoeken, de weemoed over de eigen onrijpheid uiten en het verlangen naar grotere vrijheid uitdrukken. Dit naar binnen kijken en luisteren (uitdrukkingen die Etty Hillesum ook gebruikt; via haar vader vertoont zij duidelijk de invloed van de Stoa) helpt ons beter begrijpen waar we staan en waar we nog aan transformatie toe zijn. Ten diepste kan meditatie ons helpen afstand te nemen van het dagelijkse ego en zijn wijze van functioneren, om op zoek te gaan naar het diepere zelf en zijn wijze van zijn.

Dat diepere zijn is voor Marcus het goddelijke Geheel, waarvan wij een dienend en dragend lidmaat zijn. Uit deze tekst spreekt ook het diepe geloof in de goedheid van de kosmos. Dat is wel geen mensvormige of op de mens gerichte goedheid voor het individu, maar alleen voor het geheel. Maar wie zich identificeert met dit Geheel geeft zichzelf gaarne prijs.


1 Maxwell Staniforth, Marcus Aurelius. Meditations, Penguin, Middlesex, 1964, p. 151.

Een worden in de Ene — rabbi Schneur Zalman van Lyadi

Afgezien van het (tijdgebonden!) lichaamsvijandige beeld dat in bovenstaande tekst wordt opgehangen, schetst deze een gaaf beeld van non-dualiteit en het centrale karakter van de liefde in de joodse mystiek. De joodse mystiek of ‘traditie’ (‘Kabbala’ in het Hebreeuws) ziet het Ultieme als het in zich onkenbare Oneindige dat zich kenbaar maakt en meedeelt in eigenschappen en krachten. Dat zijn de bekende sefirot van de Adam Kadmon of Levensboom.

Schneur Zalman van Lyadi (1745-1812) is een chassidische mysticus uit huidig Wit-Rusland die de stichter is van de CHaBaD-stroming, zo genoemd omdat ze de ‘hogere’, intellectuele sefirot centraal stelt: Wijsheid (chochma), Begrip (binah) en Kennis (da’at). In de christelijke mystiek zou men dit wezensmystiek noemen. Met ‘kennis’ is een diepe openheid in het bewustzijn voor de goddelijke Aanwezigheid bedoeld, in de kern of grond van de eigen persoon liggend als een ‘vonk’. Daarom zegt Schneur Zalman dat wortel en bron van de menselijke ziel in het Goddelijke ligt. Dààr stijgen wij op naar God en daalt God naar ons neer, continu:

Wat de ziel en de geest van de mens betreft: wie kan hun grootsheid en waarde kennen, in hun verworteling en bron in de levende God? Omdat zij bovendien allemaal van één soort zijn en allemaal één Vader hebben, worden alle Israëlieten ware broeders genoemd uit kracht van de bron van hun zielen in de Ene God; alleen hun lichamen zijn gescheiden. … De essentie van de gehele Torah bestaat erin om de ziel hoog boven het lichaam te verheffen tot zij reikt aan en in de Bron en Wortel van alle werelden, en ook om het licht van de Oneindige naar beneden te halen over de gemeenschap van Israël, d.w.z. in het bron-hoofd van de zielen van geheel Israël, om één te worden in de Ene. Dit is niet mogelijk als er verdeeldheid is tussen de zielen, want de Heilige woont niet in een onreine plaats. 1

Dààr vloeit ook een diepe verbondenheid onder alle mensen uit voort: zij zijn allen één in die Eenheid die in hen schuilt. Omgekeerd kan er dan echter ook geen eenheid met het Ultieme zijn als de onderlinge eenheid gekwetst wordt. Een blije intieme eenheid verbindt hen die het goede doen. Waar goedheid en onderlinge liefde zoek zijn, moeten we in onszelf een diep mededogen opwekken voor de ander en voor het Goddelijke in de ander, dat daardoor in ballingschap is. Ons leven moet gewijd zijn aan het helen (tikkun) van dit Gebrokene, van het terughalen van elkaar van de ‘andere kant’ van gerechtigheid-zonder-liefde naar deze kant van liefde die gerechtigheid integreert:

Zelfs als hij bevolen wordt hen te haten blijft er ook de plicht om hen te beminnen; beide zijn nodig: haat omwille van het kwade in hen, en liefde omwille van het verborgen goede in hen, dat de goddelijke Vonk in hen is die hun goddelijke ziel bezielt. Hij moet ook mededogen in zijn hart opwekken voor de goddelijke ziel, want zij wordt als het ware gevangen genomen in het kwaad van de Andere Kant dat over haar zegeviert in slechte mensen. Compassie vernietigt haat en wekt liefde. 2

Een bijzonder mooie gedachte van de kabbala en het chassidisme: we zijn geroepen op de gebrokenheid van de wereld om ons heen (en in onszelf) te hélen.


1,2 Rabbi Schneur Zalman van Lyadi, Tanya, tr. Nissan Mindel e.a., Kehot Publication Society, ch. 32.

Als men spreekt of handelt met een zuiver hart, is geluk als zijn schaduw — de Boeddha

Slecht twee verzen (pada’s) uit de Dhammapada, terwijl in feite heel dit werkje over het juist omgaan met lijden gaat en het hervinden van vrijheid, vreugde, evenwicht en sereniteit:

Dingen worden door geest voorafgegaan: de geest is hun leider, daar komen ze vandaan. Als men spreekt of handelt met een corrupt hart, volgt lijden op de voet, als een karrenwiel het paard. Dingen worden door geest voorafgegaan: de geest is hun leider, daar komen ze vandaan. Als men spreekt of handelt met een zuiver hart, is geluk als zijn schaduw, die hem nooit verlaat. 1

De Dhammapada is het bekendste ‘geschrift’ van de Boeddha (ca. 450-370 v.C.), zowat het ‘Evangelie’ van de boeddhisten; de herhaling wijst op het gesproken en gemakkelijk memoriseerbare karakter ervan.

Vanaf de eerste nummers van dit geschrift worden we naar de essentie van het boeddhisme gebracht: het is de manier hoe we omgaan met de werkelijkheid die deze werkelijkheid kleurt en bepaalt, haar tot onoverkomelijk lijden maakt ofwel tot een plaats waar we ondanks alles vrede kunnen vinden. Onze gedachten bepalen onze ervaring van de werkelijkheid (iets wat we ook bij de stoïcijn Epictetus vinden en in de cognitieve gedragstherapie): ‘de geest is hun leider’. Als we door ‘de juiste aandacht’ ons niet laten meeslepen door onze gevoelens, kunnen we onrust en pijn indijken en sereniteit hervinden.

Aandacht, mindfulness, is de sleutel tot het juist omgaan met pijn en kwaad, omdat deze ons helpt alles in een juist perspectief te plaatsen en adequaat te reageren. En daarvoor is het nodig de diepe rust aan te boren die in ons sluimert: het ‘eiland’ van ongeconditioneerde en empathische Vreugde die ons toelaat alle conditioneringen te overstijgen, en pijn om te zetten in mededogen. Wijze raad in tijden van omgaan met een crisis die ons dooreenschudt.


1 De Dhammapada, vert. Dhammajoti, http://www.suttas.net, 2008, nrs. 1-2.33.39.

‘Jij, Jij, Jij!’ — Isaak van Berditsjew

Het is wellicht te danken aan de Chassidische Vertellingen van Martin Buber dat dit gebed of lied ook buiten de cultuur van de chassidim bekend is geworden:

Waar ik ga – Jij!/ Waar ik sta – Jij!/ Alleen Jij, weer Jij, altijd Jij!/ Jij, Jij, Jij!/ Gaat het goed met mij – Jij!/ Gaat het slecht met me – Jij!/ Alleen Jij, weer Jij, altijd Jij!/ Jij, Jij, Jij!/ De hemel – Jij,/ de aarde – Jij,/ boven mij – Jij,/ onder mij – Jij?,/ waarheen ik me ook wend, aan elk einde/ ben slechts Jij, weer Jij, altijd Jij!/ Jij, Jij, Jij! 1

‘Chassidim’ zijn ‘vromen’, de term werd meermaals in de geschiedenis van de Joodse cultuursfeer gebruikt, maar werd het meest bekend als benaming van een brede stroming van Oost-Europese Joden die zich inspireerden aan de mythische figuur van de Baal Sjem Tov (1698-1760). Eén van diens leerlingen was de Ukraïense Isaak van Berditsjew (1740-1809). Hij componeerde bekende chassidische liederen — waarvan de ‘Dude’le’ hierboven geciteerd er één is.

Het panentheïsme (God in alles) van de chassidim komt heel mooi tot uitdrukking in dit extatische lied van Godsnabijheid. Het ultieme Mysterie van het bestaan hoeft niet in een (religieus) ‘hoekje met een boekje’ gezocht te worden: het is overal, in de natuur, in de cultuur, in de mens, in de dingen. Het kan dan overal ook gevonden worden, in voorspoed en in tegenspoed.

Dit bewustzijn en deze ervaring van Al-Aanwezigheid erfden zij van de klassieke Joodse mystiek, de Kabbala, maar zij gaven er een eigen aardse en concrete draai aan, met als diepste kernmerk: de vreugde!


1 Martin Buber, Die Erzählungen der Chassidim, Manesse Verlag, Zürich, 1949.