Het Geheim in het hart — Henri Le Saux

Non-dualiteit is een in oorsprong oosters begrip dat verwijst naar de mystieke ervaring van de fundamentele niet-tweeheid van al wat is. Dit is niet hetzelfde als filosofisch ‘monisme’ dat beweert dat er alleen maar ofwel materie ofwel bewustzijn bestaat.

De Bretoense benedictijn Henri Le Saux (1910-1973) trok in 1948 naar Zuid-India om daar een christelijke gemeenschap te helpen stichten die een diepgaande dialoog met de hindoe-mystiek zou op gang brengen. Daar leerde hij de godservaring van Jezus voorbij alle theoretische dogmatiek zien als de ervaring van Jezus’ non-dualiteit met het Ultieme.

Deze tekst is toch wel één van de mooiste van de christelijke literatuur… Het is ook een tekst die tastend probeert te verwoorden wat christelijke non-dualiteit zou kunnen zijn:

Ik berg in mijn hart een geheim, het geheim van mijn wezen. Ik vrees het een naam te geven. Het is voorbij iedere naam, namen die de dingen hebben, namen door mensen aan zaken gegeven, namen, woorden die mijn geest doorkruisen, die er zigzaggen als dronken sterren. Want dit geheim is het geheim van mijn lichaam, van elk deel van mijn lichaam, elk lid, van de ronding van mijn vormen, van de glans van mijn huid. En dat geheim is het geheim van mijn hart, van mijn liefdes, mijn begeerten, van verwachting en van spijt, van mijn weigeren. … En dat geheim is het geheim dat ieder van mijn broeders draagt in zijn lichaam, in zijn gang, in zijn zwijgen en spreken, in zijn angsten en vreugden. Het is het geheim dat ik voel trillen als ik hem aanraak of hem benader in zijn ziel. Aan het uitspansel staat ditzelfde geheim, in de schoot van de zon, in het hart van iedere ster. Geheim in de diepte van de zee, geheim in het vuur, in de wind die waait, onoplosbaar, onverbiddelijk, onherleidbaar, vervult het alle ruimten. Het rust in de aarde, in planten, dieren en mensen. Het waait in de tijd die, gemeten door de mensen, hun leven meet. Het loeit in de storm, het schroeit in het vuur, het vliedt in het water, als beken, rivieren, van bergen naar zeeën, van zeeën naar hemelen, en dan keert het wéér in de schoot van de aarde. Het geheim van de groten der aarde, en van de kleinste der mensen, en van nietige schepsels. Dit geheim was niet groter in het hart van Jezus van Nazareth, in het eeuwige Woord, vleesgeworden in de tijd, dan het is in mijn hart. Want het is één en zonder een tweede, het is ondeelbaar en ondoordringbaar. Dit geheim is wat verborgen schuilt – en tegelijk zich zo machtig openbaart – in de diepte van onze donkere tempels, in het hart van onze heilige bergen, van waaruit de bronnen ontspringen en waar de vlam in brandt. In het hart van de zoon van Maria onthulde dit geheim zich in al zijn immensiteit en daar welden ook de woorden op die het zouden zeggen aan de mensen. Maar dit geheim woelt ook nog in het hart van de arme die zich wentelt in de modder, in zijn braaksel en in de uitwerpselen van zijn lichaam, van zijn hart of van zijn geest. De Geest was in het hart van Job en brandde en verteerde het, toen hij zich lag te krabben op zijn mesthoop. Het geheim is ook achter de gedoofde ogen van de arme vrouw die zich aftobt en van haar die zich prostitueert om toch maar iets te eten te hebben, en in de verkoopster die maar schreeuwt en schreeuwt op de vismarkt, en achter de ijdelheid van hen die opdraven en de verering drinken als zoete melk, en achter de hoogmoed en de geslepenheid en de toorn van mannen, van hen die het lot van de wereld bepalen en van hen die nooit hun straat en hun krot verlaten, net zoals het in de heiligheid, in de toewijding en de liefde is van hen die de mensen gidsen in de wereld van de Geest – vaak zonder zich daar rekenschap van te geven of dat de mensen er zich bewust van zijn, onder hun kap van zuster van liefde en in de totale zelfvergetenheid van een moeder, en in het zo zuivere gebed van het kind dat zich voor God opent. De mens heeft slechts één zending in deze wereld: in zich het geheim van de innerlijkheid bevrijden, en door het in zich te bevrijden het ook te bevrijden in de wereld, en, misschien, als dit innerlijke geheim opwelt in woorden, deze woorden die mensen kunnen helpen om in zichzelf door te dringen te zéggen, en als dat niet het geval is, het aan de mensen te openbaren door de blik. Er is niemand anders dan degene die is diep binnenin mij, want er is niemand naast degene die IS. En er is niemand anders dan degene die diep in de wereld IS. Er is geen ander dan de Ander die ik diep in mij heb ontdekt. En ik dan? Waar ben ik? Wie ben ik? Wat ben ik? Ik kom van een Ander voor wie er geen ander is… 1

Het geheim dat Jezus in zijn hart ronddroeg was die radicale eenheid met het ultieme Godsmysterie, die hij uitdrukte in het woordenpaar ‘Vader-Zoon’: een zoon komt uit een vader en is er helemaal één mee en is toch een ander. Voor Le Saux was de kern van Jezus’ boodschap dat die radicale Eenheid het voorrecht van elk mens, van elk wezen in het universum is. Wij komen uit de Bron en zijn ten diepste in de Bron, één met de Bron; wij zijn tegelijk anders en niet-anders dan de Bron: het paradoxale niet-twee zijn van… twee.

Daarom draagt elke mens het mysterie van de ‘Zoon’ in zich. Dit inzicht, deze intuïtie, deze ervaring is vanzelfsprekend een machtige aansporing om in elk ander dezelfde wezensverwantschap met het Ultieme te (h)erkennen. In het Ultieme zijn mensen ook niet-twee met elkaar. De medemenselijke liefde krijgt in een non-dualistische context een onvermoede diepgang.


1 Henri Le Saux, La montée au fond du coeur, O.E.I.L., Paris.