Wederzijdse aanbidding — Elisabeth van Dijon

Men kent wel de betekenis van het buigen van hindoes en boeddhisten tegenover elkaar, met op de borst of tegen het voorhoofd gevouwen handen. ‘Namaste‘ zeggen ze dan: ‘Buiging voor jou’. Het is de eerbiedige buiging van de ene mens voor de ander, van het Goddelijke in de ene mens voor het Goddelijke in de ander.

Deze beleving vinden we ook in andere religies terug, bv. bij de katholieke mystica Elisabeth van de Drie-eenheid (1880-1906). De begaafde jonge vrouw Elisabeth Catez trad op 21-jarige leeftijd in het Franse Dijon toe tot de religieuze orde van de Karmel en wijdde zich aan het aanbidden van het Ultieme in de stilte van haar eigen hart. Het maakte haar echter ook bewust van de aanwezigheid van God in elke andere.

Ik omhels je, of beter, ik omhels Hem in jou! 1

We kunnen ons de vraag stellen: wie omhelst zij nu, haar zus of God? Zij zal bewust beiden tegelijk omhelsd hebben in een resolute twee-eenheid. Vanuit de Karmel nodigde zij haar zus Guite uit om net als zij het aanwezige Mysterie in zich te aanbidden. En wanneer deze een dochtertje kreeg, ging Elisabeth God bewonderen, de Aanwezigheid erkennen, respecteren in dit kleine kind:

Ik voel mij doordrongen van eerbied bij dit kleine tempeltje van de Heilige Drieëenheid! Haar ziel is voor mij als een spiegel die God afstraalt. Indien ik nu bij haar was, zou ik neerknielen in aanbidding voor Degene die in haar verblijft! 2

Het is natuurlijk gemakkelijker het Goddelijke in een kind te zien, maar toch is Het evengoed aanwezig in elke andere, ook de minder fraaie mens tegenover wie we ons bevinden. Bewust zijn van het Mysterie in mij en het Mysterie in de ander, bij elke ontmoeting die we meemaken, leidt tot een erg mooie vorm van medemenselijkheid, waar een samenleving die zoveel verruwing kent hard nood aan heeft. De ander is méér, hij/zij is Méér. Elisabeth zag deze houding bij uitnemendheid gerealiseerd in de zwangere Maria van Nazareth:

Door alles heen bleef Maria in aanbidding voor Gods gave. Maar dat belette haar. iet om zich naar buiten toe in te zetten als de liefde het vroeg. het evangelie zegt ons hoe Maria met spoed door het bergland van Judea reisde, naar haar nicht Elisabeth toe. De vreugde van haar innerlijke contemplatie verminderde nooit haar toewijding naar buiten. 3

Bewust zijn van het Mysterie in mij en het Mysterie in de ander

Het boeddhisme gaat hier wijs mee om: begin met je meest geliefde personen, breid dan uit naar mensen waar je neutraal tegenover staat, om te eindigen met je vijanden, en met alle wezens van de kosmos. We hoeven niet iedereen affectief te omhelzen, maar God (h)erkennen en aanbidden in hem of haar, dàt wel.


1 Brief 57, in Koen De Meester, Wees stil. God wil je zoveel zeggen, Seculier Instituut van de Karmel, Gent, 1984, p. 36.

2 Brief 197, Ibid.

3 Uit retraite-notities ‘Le Ciel dans la Foi’, nr. 40, in Ibid., p. 49.

Liefdevolle vriendelijkheid – Mettasutra

Christenen weigeren vaak het boeddhisme als een religie te zien, ‘omdat ze geen God kennen’. Alsof het duidelijk is wat God is en wat niet, alsof het zelfs maar duidelijk is wat ‘religie’ is en wat niet. Het boeddhisme is echter wel degelijk een religie, begrepen als een open denk- en belevingssysteem dat het hele leven zin geeft omdat het graaft naar wat ultiem belangrijk is en ons hele hart daarvoor mobiliseert, datgene waarin men ‘gelooft’ (credo komt van cor-dare). Het is daarenboven een religie van de liefde. Wie onbevooroordeeld de teksten van deze religie doorneemt, zal dat overduidelijk zien. Het boeddhisme spreekt weliswaar niet zo vaak over ‘liefde’, maar wel over mededogen en liefdevolle vriendelijkheid.

De Metta-soetra is één van de meest bekende en zeker de belangrijkste tekst van het boeddhisme om de thematiek van de ‘liefdevolle vriendelijkheid’ te omschrijven. Deze soetra wordt ontelbaar vele malen gereciteerd door boeddhisten in Zuid-Oost-Azië. Hij behoort tot het erfgoed van het boeddhisme van de Ouden, Theravada.

Opvallend is hoe down-to-earth hij is. Liefde zit hem niet in grote idealen en voornemens en woorden, maar in kleine dagdagelijkse gebaren: liefdevolle vriendelijkheid is een gedrag dat we in de dagelijkse omgang met elkaar in duizend kleine dingen beoefenen:

Wie op waardige wijze naar het heil wil streven om de toestand van vrede te bereiken, die moet kundig, eerlijk en oprecht zijn, zachtaardig, voorkomend en bescheiden. Hij is tevreden en matig, niet veeleisend, vrij van zorgen en sober levend; kalm van zinnen en verstandig, niet gulzig, als hij bij families eet. In zijn gedrag is er niets laags te vinden waardoor anderen, verstandigen hem zouden laken. 1

Maar het blijft hier niet bij, het moet dieper gaan dan onze gedragingen. De liefde moet ook onze gedachten in beslag nemen. Liefdevolle vriendelijkheid is een houding die we ons innerlijk moeten eigen maken, door haar altijd op te roepen in ons intieme bewustzijn. We moeten ernaar verlangen dat alle wezens gelukkig zijn — want echt liefhebben is verlangen naar het geluk van de ander.

Mogen de wezens gelukkig zijn en vredig, laten ze alle geluk ervaren in hun hart. Wat voor levende wezens er ook zijn, beweeglijk of onbeweeglijk, allemaal, of ze nu lang zijn of groot zijn, middelmatig, klein of fors, zichtbaar of onzichtbaar, en of ze ver weg leven of dichtbij, al geboren of naar geboorte strevend — mogen alle wezens gelukkig zijn. Laat de een de ander niet vernederen, en niemand minachten waar dan ook, laat men elkaar geen leed toewensen uit boosheid of vijandigheid. 2

Het mag niet bij een diep maar vaag verlangen blijven. Deze ingesteldheid zal dagelijks ingeoefend worden door meditatie. Meditatie is het inoefenen van liefde voor de wereld. Dat is wat in deze soetra ‘het ontplooien van geest’ genoemd wordt. Men dient zijn eigen liefdevolle vriendelijkheid als een energie in alle richtingen uit te sturen zodat zij de hele wereld bereikt en transformeert. Het herhaaldelijke formele mediteren over deze liefdevolle vriendelijkheid zal uiteindelijk tot een houding leiden die ons bijblijft de hele dag:

Zoals een moeder haar enige zoon met haar leven wil beschermen, zo moge men tegenover alle wezens een onmetelijke geest ontplooien en liefde tegenover de hele wereld. Laat men een onmetelijke geest ontplooien naar omhoog, naar beneden en rondom, onbeperkt, vrij van haat en vijandschap. of men nu staat, loopt, zit of ligt, laat men deze instelling nooit verslapen; bij deze instelling moet men blijven. 3

Tot slot zegt de soetra dat men door deze inoefening van liefdevolle vriendelijkheid elke vorm van egoïsme leert loslaten, wat leidt tot bevrijding en eigen geluk. Men bereikt het geluk door naar het geluk van anderen te streven:

Dit noemt men hier een goddelijk verwijlen. Als hij geen opinies koestert, deugdzaam leeft en inzicht heeft, begeerte wegleidt van genoegens, dan gaat hij tot geen moederschoot meer in. 4


1-4 Hans Wolfgang Schumann, Boeddhisme. Stichter, scholen en systemen, Asoka, Rotterdam, 1996, p. 129-130.

Spiritualiteit — De Leer van het Midden

Wat is nog het belang van inkeer, spiritualiteit, mystiek in onze tijd en samenleving? In de mate dat onze samenleving groter en complexer wordt, is het belang van interioriteit des te groter.

Dit is de impliciete boodschap die alle mystici en alle religies brengen, maar het daoïsme en confucianisme slagen er wel op een bijzondere manier in om deze boodschap over te brengen doordat ze meer dan eens gebruik maken van een bijzondere metafoor, nl. van het progressieve naar buiten uitgolven van een beweging. Zoals een steentje in het water eerst een binnenste kring (golf) veroorzaakt, zo veroorzaakt deze kleine kring (golf) een iets grotere kring buiten zich, die op zijn beurt weer een grotere veroorzaakt en zo verder.

De Daodejing drukt het zo uit: door jezelf te kennen en transformeren kan je een ander (zelf) kennen en transformeren; door je eigen familie een andere familie; door je eigen groep een andere groep; door je eigen land een ander land, en zo uiteindelijk de hele wereld:

Ik beschouw daarom (andere) personen vanuit mijzelf, families als mijn eigen familie, streken als mijn eigen streek, landen als mijn eigen land, de wereld als mijn eigen wereld. 1

Maar de verwoording van het confucianistische hoofdwerk De Leer van het Midden slaagt er wel in dit het meest gevat en rijk onder woorden te brengen:

Alleen degenen met de grootste oprechtheid in de wereld zijn in staat het beste uit hun menselijke natuur te halen. Alleen als men in staat is het beste uit de eigen menselijke natuur te halen, kan men het beste halen uit de aard van anderen. Alleen als iemand in staat is het beste uit de aard van anderen te halen, kan men het beste uit de natuurlijke neigingen van dingen halen. Alleen als iemand in staat is om optimaal gebruik te maken van de natuurlijke neigingen van de dingen, kan hij helpen bij de transformerende en voedende activiteiten van de hemel en de aarde; en alleen als iemand kan helpen bij de transformerende en voedende activiteiten van de hemelen en aarde, kunnen mensen hun plaats als leden van deze triade innemen. 2

Alleen wie werkt aan zichzelf en streeft naar zo groot mogelijke authenticiteit (zuiverheid van hart zou Jezus zeggen) is in staat het meeste te geven van zichzelf. Alleen wie het meest zichzelf ontplooit, is in staat anderen te helpen zichzelf te ontplooien, individuen zowel als collectieven. Alleen wie zo helpt anderen zich te ontplooien is in staat te zorgen voor goede ontwikkelingen in de samenleving. Alleen wie zorgt voor goeie ontwikkelingen kan ertoe bijdragen dat de wijde wereld erop vooruitgaat. Alleen wie ervoor zorgt dat de wijde wereld erop vooruitgaat is in staat bij te dragen dat alles zo optimaal mogelijk samenhangt en samenwerkt met alles.

Jezus zegt dat de zuiveren van hart God zullen zien; hij had er kunnen aan toevoegen dat de zuiveren van hart ook de meest wezenlijke bijdragen leveren aan de samenleving. Dat is nu net wat spiritualiteit wil bewerken in het hart van de mens: de zuivering van het hart, het meer authentiek worden. Echte mystici zijn kampioenen in authenticiteit; mystiek heeft niets te maken met zweverigheid of met afzondering.

Daarom blijft religie en spiritualiteit en mystiek zo belangrijk voor onze wereld, en mogen we er gerust in zijn dat ze nooit zullen ontbreken. Vormen geraken in crisis, maar de essentie is te wezenlijk en zal ons wel nooit ontbreken.


1 K. Schipper, Lao Zi. Het boek van de taoïstische en de innerlijke kracht, Augustus, Amsterdam, 2010, h. 54.

2 The Doctrine of the Mean, geciteerd in Y. Wang-Q. Dao-G.Guan, History of Chinese Philosophy Through Its Key Terms, Springer, Nanjing, 2020, 1.4.

Tederheid — François Cheng

De Chinees François Cheng (°1929) is geen nobele onbekende meer in onze contreien. Toen Cheng 19 was, vertrok hij voor studies naar Europa. Hij begon er Franse literatuur te vertalen in het Chinees, later begon hij eigen werk te publiceren in het Frans, essays over plastische kunsten — hij is ook kalligraaf –, allerlei religieuze en filosofische onderwerpen, maar ook gedichten en romans. Zijn bibliografie is ondertussen indrukwekkend. In 2002 werd hij als eerste Aziaat opgenomen in de prestigieuze Académie Française. Hij zou zelfs Lacan beïnvloed hebben. Zijn dochter Anne Cheng is nu één van de meest aangeziene sinologen van Frankrijk.

Zijn essays over schoonheid zijn terecht beroemd geworden. Ze werden zelfs vertaald in het Nederlands en uitgegeven bij Pelckmans. Ook het levensverhaal van een vriend van hem dat hij publiceerde en de Prix Fémina kreeg, werd vertaald in het Nederlands. 1 Wie zijn essays over schoonheid ter hand neemt wordt gegarandeerd geraakt door de menselijke diepte die zijn zinnen uitademen. Minder bekend is een kleine roman van zijn hand, een liefdesverhaal, dat naast Shakespeare’s Romeo and Juliet zou kunnen staan zonder te verbleken: L’éternité n’est pas de trop. 2 Misschien moet ik Romeo and Juliet nog eens herlezen, maar het lijkt me moeilijk dat de menselijke en religieuze fijnheid van deze roman van Cheng overtroffen kan worden. De Amerikaanse vertaler-uitgever gaf als ondertitel mee: A Novel of Love in the Ming Dynasty, dat is de tijd van 1368 tot 1644. 2

Dao-sheng is een rondtrekkende muzikant die op een dag de blik kruist van Lan-ying, de verloofde van een rijke gezagsdrager. Ze ontmoeten elkaar stiekem, hun genegenheid blijft niet verborgen. Dao-sheng wordt gevangen gezet, ontvlucht en wordt monnik in een ver afgelegen taoïstisch bergklooster. Dertig jaar later verlangt hij haar eens terug te zien. Lan-ying geniet al lang niet meer de gratie van haar echtgenoot en is ernstig ziek van de ontberingen die ze heeft geleden. Weken lang verzorgt hij haar, zodat zij weer opbloeit. Haar vroegere echtgenoot komt het te weten en laat haar vermoorden. Hun liefde wordt nooit ‘voltrokken’, zou een westerling zeggen. Tragisch einde?

Het is helemaal anders. De tederheid die beiden voor elkaar hebben is zo respectvol, zo fijn, dat ze zonder ook maar één ogenblik tekort te doen aan hun sociale verplichtingen tot een diepte van liefde komen die regelrecht transcendent en mystiek is. Tussen Lao-shen en Dan-yin komt het immers tot een Midden, een Leegte, een Tussenin, dat overvol is van mysterie en nabijheid. Alles speelt zich af in een voorzichtige aanraking, een oogopslag en in de stilte. Tussenmenlijke liefde stijgt hier boven zichzelf uit in een rijk dat alleen maar religieus kan genoemd worden, in een eenheidservaring die mystiek is. François Cheng is een regelrechte Fedele d’Amore, iemand voor wie de menselijke liefde een transcendente, goddelijke diepte heeft. 3

Deze inleiding moge volstaan om volgend citaat beter te begrijpen:

Met deze woorden opent Lan-Ying haar handpalm en laat Dao-Cheng er de zijne in leggen. Moment van stille gemeenschap en extase zonder woorden. De intimiteit die ontstaat uit twee handen in symbiose is inderdaad die van twee gezichten die samenkomen, of twee harten die zich in elkaar uitdrukken. De bloemkroon met vijf bloembladen is, wanneer zij uitbreekt, een handschoen die van binnen naar buiten is gedraaid, hij onthult zijn geheime grond, laat zich aanraken door de zachte bries die er constant langs strijkt, of eindeloos puren door gretige vlinders en aangestormde bijen. Tussen twee handen met vervlochten vingers weerklinkt het minste trillende geluid van klappende vleugels; de minste druk veroorzaakt een golf die van cirkel tot cirkel breder wordt. De hand, dat waardige orgaan van de streling, wat zij hier streelt, is niet zomaar een andere hand, maar de streling zelf van de andere. Door elkaars strelingen te strelen, raken de twee partners in een staat van bedwelming, waar in hun kindertijd of misschien in een vóór-leven van gedroomd is. De verstrengelde aders die het verlangen bevloeien, verbinden zich met de diepe wortels van het leven; de verstrengelde lijnen die het lot voorspellen, strekken zich uit tot in de verte en bereiken de oneindigheid van de sterren. 4


1 F. Cheng, Over schoonheid. Vijf meditaties, Pelckmans, Amsterdam, 2008; De balling, Prometheus, 1999.

2 F. Cheng, L’éternité n’est pas de trop, Albin Michel, Paris, 2002; Green Mountain, White Cloud. A Novel of Love in the Mind Dynasty, St. Martin’s Press, 2004. ‘Blindlingly beautiful’ schrijft een recensent.

3 Cf. de blogberichten over Dante Alighieri.

4 F. Cheng, L’éternité n’est pas de trop, p. : A ces mots, Lan-Ying ouvre sa paume et laisse Dao-Cheng y coller la sienne. Instant de muette communion et d’extase hors paroles. L’intimité née de deux mains en symbiose est bien celle même de deux visages qui se rapprochent, ou de deux cœurs qui s’impriment l’un dans l’autre. La corolle à cinq pétales, quand elle éclot, est un gant retourné de l’intérieur vers l’extérieur, elle livre son fond secret, se laisse effleurer par la brise tiède qui sans cesse passe, ou butiner sans fin par d’avides papillons et abeilles qui accourent. Entre deux mains aux doigts noués, le moindre frémissement bruit de battements d’ailes; la moindre pression provoque une onde qui s’élargit de cercle en cercle. La main, ce digne organe de la caresse, ce qu’elle caresse ici n’est pas seulement une autre main, mais la caresse même de l’autre. Caressant réciproquement la caresse, les deux partenaires basculent dans un état d’ivresse qui a peut-être été rêvé dans l’enfance, ou alors dans une avant-vie. Les veines entremêlées irriguant le désir se relient aux racines profondes de la vie; les lignes entrecroisées qui prédisent le destin tendent vers le lointain, jusqu’à rejoindre l’infini des étoiles.

Grote liefde — Vimalakirti

De religie van de liefde is geen religie naast of boven de bestaande religies, maar de kern van alle religies, die als een zoete vrucht uit de soms bittere bolster moet gehaald worden. We dienen hem om te beginnen ook in de eigen religie te zien, om los te komen van het gehecht zijn aan de (vaak bittere) bolster. We dienen deze zachte kern echter ook te vinden in alle religies, om zo onze argwaan of weerzin voor andere religies te ontzenuwen.

Vimalakirti is een figuur die pas opduikt in de soetra’s van het Mahayana boeddhisme, het boeddhisme van het Grote Voertuig, dat Nagarjuna en andere grote filosofen-mystici ontwikkelden. Hij wordt voorgesteld als een historisch figuur die leefde ten tijde van de Boeddha. Onder zijn naam werd één van de belangrijkste soetra’s van het Mahayana boeddhisme gepubliceerd: de Vimalakirti soetra. In die soetra worden zowel non-dualiteit als liefde heel sterk naar voren geschoven en met elkaar verbonden.

In de dialoog die hierna volgt beschrijft Vimalakirti wat ‘grote liefde’ is. Zijn uitleg stoelt op de voorafgaande affirmatie van de leegte, de boeddhistische versie van non-dualiteit. Want ‘leegte’ betekent dat niets op zichzelf (be)staat maar alles slechts bestaat in samenhang met al het andere. De zogenaamde eigenheid van iets is slechts een illusie, de vergankelijke en veranderlijke samenloop van omstandigheden. Vandaar dat hier het beeld van de weerspiegeling van de maan in water opduikt. Dit moet de basis zijn van elke vorm van liefde: niemand is onvergankelijk en zelfstandig, degene die bemint en degene die door ons bemind wordt zijn beide slechts een knooppunt in een web van relaties. Dat zal onze liefde kleuren en sturen.

Manjusri, de kroonprins, sprak (…) Vimalakirti toe: “Goede heer, hoe moet een bodhisattva alle levende wezens beschouwen?” Vimalakirti antwoordde: ‘Manjusri, een bodhisattva moet alle levende wezens beschouwen als een wijs man die de weerspiegeling van de maan in water beschouwt, of zoals magiërs mensen beschouwen die zijn geschapen door magie.’ 1

Dan komt de vraag op: maar als we elkaar zo moeten liefhebben, ben ik het dan nog wel die net dié ander bemint? Is dat niet de teloorgang van de relatie en van de liefde? Het antwoord van Vimalakirti is dubbel. Eerst wijst hij erop dat de belangrijkste liefde die we elkaar kunnen bewijzen erin bestaat om elkaar in te wijden in deze beleving van leegte/non-dualiteit.

Manjusri vroeg toen verder: ‘Edele heer, als een bodhisattva alle levende wezens op zo’n manier beschouwt, hoe wekt hij dan de grote liefde voor hen op?’ Vimalakirti antwoordde: ‘Manjusri, wanneer een bodhisattva alle levende wezens op deze manier beschouwt, denkt hij: ‘Net zoals ik de Dharma heb gerealiseerd, zo moet ik het aan levende wezens leren.’ 2

Daarna beschrijft hij hoe de liefde is van iemand die deze leegte existentieel heeft ingezien en ervaart. Deze opsommingen van de eigenschappen, van non-dualistische liefde is het beste antwoord op de vraag van Manjusri en moet hem overtuigen. We onderlijnen enkele belangrijke woorden:

Daardoor wekt hij de liefde op die werkelijk een toevluchtsoord is voor alle levende wezens; de liefde die vredig is omdat ze vrij van grijpen is; de liefde die niet koortsachtig is, omdat ze vrij is van hartstochten; … de liefde die zonder conflict is want vrij van het geweld van de hartstochten; de liefde die non-duaal is omdat ze noch met het uiterlijke noch met het innerlijke te maken heeft; de liefde die onverstoorbaar is omdat ze volkomen ultiem is. Zo wekt hij de liefde op die als een diamant is; de liefde die puur is, gezuiverd in haar intrinsieke aard; de liefde die altijd gelijk is, haar aspiraties zijn altijd gelijk; de liefde van de heilige die geen vijand meer heeft; de liefde van de bodhisattva die voortdurend levende wezens tot ontplooiing brengt; … de liefde die verlichting is omdat het eenheid van ervaring is; de liefde die geen aanmatiging heeft omdat ze gehechtheid en afkeer heeft geëlimineerd; de liefde die nooit uitgeput raakt omdat ze de leegte en onbaatzuchtigheid erkent; de liefde die moraliteit is omdat zij immorele levende wezens verbetert; de liefde die tolerantie is omdat zij zowel zichzelf als anderen beschermt; de liefde die inspanning is omdat ze verantwoordelijkheid neemt voor alle levende wezens; de liefde die wijsheid is omdat ze op het juiste moment realisatie bewerkstelligt; de liefde die een bevrijdende techniek is omdat ze overal de weg wijst; de liefde die zonder formaliteit is omdat ze puur in motivatie is; … de liefde die zonder bedrog is omdat ze niet kunstmatig is; de liefde die geluk is omdat ze levende wezens kennis laat maken met het geluk van de Boeddha. 3

Wanneer we aan ons ‘ik’ kleven en ook de ander als een afgebakend ‘ik’ zien, kunnen we nooit deze vorm van liefde opbrengen…


1-3 Andrew Harvey, The Essential Mystics. The Soul’s Journey into the Truth, Harper, San Francisco, 1997, pp. 77-78.

Verborgen Grond van Liefde — Thomas Merton

Thomas Merton had met veel moeite een kluizenaarswoning bekomen op de gronden van zijn trappistenabdij in Kentucky, maar hij was natuurlijk geen kluizenaar als een ander. Hij vroeg ook heel vlot verlof aan zijn abdij om te reizen, vrienden te bezoeken, en hij ontving ook heel veel mensen bij zich. Geen contradictie, maar de spanningsrijkdom van grote mensen.

Zo ontving hij een groep universiteitsstudenten bij zich en even later kreeg hij een brief van hen waarop hij met een tegenbrief antwoordde, waaruit dit stukje is genomen. Het is een synthese van zijn rijpere visie en beleving:

Je hebt iets gezien wat ik als het meest kostbare beschouw – en ook als het meest beschikbare. De werkelijkheid is aanwezig is bij ons en in ons: noem het Zijn, noem het atman, noem het Pneuma… of Stilte. En het eenvoudige feit dat door aandachtig te zijn, door te leren luisteren (of het vermogen om te luisteren te herwinnen, want het kan niet méér aangeleerd worden dan ademen), we onszelf ineens overspoeld kunnen weten door zo’n geluk dat het niet uit te leggen valt: het geluk één te zijn met alles in de verborgen grond van Liefde waarvoor er geen verklaringen mogelijk zijn. Ik veronderstel dat wat mij het meest van al blij maakt erin bestaat dat wij allen elkaar herkennen in deze metafysische ruimte van stilte en van geluk, en, eventjes, enige zin krijgen van het paradijs waar wij vol van zijn zonder het te weten. Mogen wij allen groeien in genade en in vrede, en de stilte niet verwaarlozen die in het centrum van ons zijn is ingedrukt. Het zal ons niet in de steek laten. Het is meer dan stilte. Jezus sprak van de bron van levend water. 1

Twee woorden staan hier centraal: aanwezigheid en aandacht. Men kan er de twee grote invloeden van het Oosten op Merton in zien: de invloed van de non-dualiteit, die hij leerde kennen van het taoïsme, het hindoeïsme, het boeddhisme en het soefisme, en de invloed van de boeddhistische mindfulness. Zijn dit niet de twee belangrijkste items die het christendom kan/moet leren van het Oosten en die het zullen (moeten) transformeren, in de toekomst?

God — en Merton heeft leren vele namen gebruiken voor het Ultieme, uit de diverse geloofstradities, die voor hem duidelijk allemaal verwijzen naar hetzelfde Mysterie — is pure aanwezigheid, niet de afwezige aan gene zijde van deze werkelijkheid, maar de intieme essentie vàn deze werkelijkheid. Daarom het meest ‘kostbaar’ en ‘beschikbaar’. Voor Merton is die non-duale Werkelijkheid een ‘verborgen Grond van Liefde’ — misschien één van de gelukkigste uitdrukkingen in heel z’n oeuvre. Alles is ten gronde liefde, goddelijke Liefde. Vlak voor zijn tragische einde zou Merton nog herhalen: ‘Wij zijn reeds één met elkaar’.

Maar er is aandacht nodig om dat zien en te beleven. Aandacht is niet het grijpen naar iets, het is juist het grijpen loslaten en zich ontvankelijk opstellen en openstellen voor wat is. Deze mindfulness vloeit automatisch voort uit een non-dualistische visie. Hij/Zij/Het moet niet moeizaam naderbij gebracht worden, het moet aandachtig waargenomen worden in het alledaagse. Ons grijpend streven kan deze aandacht juist verhinderen. Het Paradijs is aanwezig, wij moeten door vertrouwensvolle beschikbaarheid het enkel toelaten, zién. Het is een centrum van stilte en liefde diep in ons ingedrukt, dat ons niet in de steek kán laten te midden van inzet en tegenslagen.


1 Thomas Merton, The Hidden Ground of Love. Letters, Farrar-Strauss-Giroux, New York, 1985, p. 115.

Een burcht uit kristal — Teresa van Jezus (van Avila)

In deze kleine bloemlezing uit de eerste twee hoofdstukken van Teresa van Avila’s meesterwerk, de Innerlijke burcht, komt de metafoor van de burcht goed naar voren:

Beschouwen we onze ziel als een burcht, helemaal gemaakt uit slechts één diamant of uit een heel helder kristal. Ze omvat veel vertrekken, net zoals er veel woningen zijn in de hemel (Johannes 12,2). Want, wel overwogen, zusters, de ziel van een rechtvaardige is niets anders dan een paradijs, waar Hij, naar zijn woord, behagen in schept (Spreuken 8,31). … Ik zie niets waarmee de grote schoonheid en de ruime ontvankelijkheid van de ziel zich laat vergelijken. … Zelf zegt Hij dat Hij ons schiep naar zijn beeld en gelijkenis (Genesis 1,26). … Bedenken we dat er in de burcht van onze ziel een groot aantal verblijven zijn, boven, beneden, en ter zijde. In het centrum, te midden van alle, bevindt zich het voornaamste. Daar voltrekken zich de meest geheime dingen tussen God en de ziel. … Zien hoe het mogelijk is dat zo’n grote God zich in dit ballingsoord meedeelt aan onwelriekende aardwormen, en houden van zo’n grote goedheid en grenzeloze barmhartigheid, kan ons geenszins schaden. Wie er schade van ondervindt dat God hier in onze ballingschap deze gunsten kan verlenen, bezit weinig nederigheid en naastenliefde. … Waarom niet met vreugde zien hoe Zijne Majesteit in om het even wie zijn grootheden openbaart? … Het gebed en de overweging zijn de toegangspoort tot de burcht. Ik bedoel dan evenzeer het inwendig gebed als het mondgebed, want wil er van bidden sprake zijn dan moet er ook overwogen worden. Bedenkt men niet tot Wie men spreekt, wat men vraagt, wie het is die vraagt en aan Wie men vraagt, dan noem ik dat … geen bidden. … Wil oog hebben voor wat je kunt ervaren bij het zien van die schitterende mooie burcht, die oosterse parel, die boom van leven, geplant aan de stromende wateren van het Leven zelf dat God is, wanneer de ziel in doodzonde valt. … De zon die haar zoveel luister en schoonheid gaf, bevindt zich nog in het centrum van de ziel, maar is er schijnbaar niet. Zij heeft geen deel aan Hem. Ze is nochtans evengoed in staat Zijne Majesteit te genieten als een kristal in staat is de zon te weerkaatsen.  … De ziel is bij de bron van leven geplant als een boom. … De bron verliest, net als de schitterende zon in het centrum van de ziel, nimmer haar glans en haar schoonheid, want ze is altijd in haar. Niets kan haar pracht ontnemen. Maar werp je op een kristal in de zon een geheel zwarte doek, dan is het duidelijk dat, ook al schijnt de zon, haar stralen geen enkele uitwerking hebben op het kristal. … Twee dingen putte ik uit de genade die de Heer me schonk. Ten eerste, een onnoemelijke vrees Hem te beledigen. … Ten tweede, een spiegel van nederigheid, doordat ze inzag dat alle goeds waartoe we in staat zijn niet bij ons begint, maar bij de bron waar de boom van onze ziel geplant staat, bij de zon die onze werken tot leven wekt. … Keren we terug naar onze burcht met zijn vele verblijven. Stel je niet het ene verblijf achter het andere voor, als op een rij, maar richt je blik op het centrum. Daar is de plaats, het paleis, waar de koning zich bevindt. … Talrijke zalen liggen rond en boven die ene. De dingen van de ziel kunnen altijd ruim, wijd en groots beschouwd worden, zonder gevaar voor overdrijving. De ziel is tot veel meer in staat dan wij kunnen denken en de zon binnen het paleis straalt tot in alle verblijven door. 1

Het is nu voldoende aangetoond dat het beeld van de burcht naar alle waarschijnlijkheid een overname is uit het soefisme, waar mystici dit beeld éérder dan Teresa gebruikten, met name Spaanse soefi’s.

Dit brengt ons bij een heel interessant gegeven: de karmelitaanse mystiek blijkt in meerdere opzichten sterk beïnvloed te zijn door de mystiek van de Islam, vooral in het gebruik van beelden voor de mystieke ervaring. Religies hebben elkaar onderling bestoven (cross-fertilization) in de loop van hun geschiedenis; hoeveel zin heeft religieuze intolerantie dan? Religieuze figuren gebruiken courant dezelfde beelden om hun mystieke ervaring uit te drukken; hoe sterk kan hun mystieke ervaring zelf dan onderling verschillen? Als de mystiek zo gelijklopend is in de verschillende religies (het is alleen in de academische wereld dat de verschillen groter geacht worden dan de gelijkenissen…), hoe kan het Ultieme dan zo anders zijn van religie tot religie? Is de mystiek geen bevestiging van wat het gezond verstand ons zegt: dat er maar één ‘God’ is voor alle mensen, één Mysterie dat enkel ‘verschillende Namen kreeg’?

Typisch voor de Karmel is de inkeermystiek, zegt men; maar uiteraard keert dit gegeven in àlle mystiek terug: het Ultieme is het allerdiepste in de mens, bij iedereen principieel gegeven, aanwezig, genereuze liefde.

Mooi is de intuïtie van Teresa dat dit kristal altijd schittert, tenzij we er een zwart doek over werpen natuurlijk. ‘Zonde’, dat beladen woord, betekent bij Teresa de weigering om lief te hebben. Alleen de weigering van de liefde kan de Liefde bedekken met een zwart doek. Enorme verantwoordelijkheid van de menselijke vrijheid, of misschien méér van de godsvoorstelling die mensen bij elkaar ophangen…

Teresa spreekt herhaaldelijk over de grote ruimte en diepe ontvankelijkheid in het centrum van de ziel. Dáár zijn wij openheid, meent zij. Wanneer we die openheid niet bereiken, kan de diamant niet schitteren. Wanneer we niet liefhebben, kan de Liefde zich niet manifesteren. De goddelijke Aanwezigheid is de liefde zélf, die volledige openheid geworden is. In het gebed en de meditatie deze openheid laten groeien en in de omgang met elkaar deze openheid aanmoedigen lijkt onze levensopdracht.


1 Teresa van Jezus, Innerlijke burcht en Gewetensbrieven, Eerste verblijf, Carmelitana, Gent, 2007, h. 1-2.

Om Godswege van God weggaan — Vincent de Paul

Dit is wel één van de mooiste teksten uit de christelijke literatuur:

Wat is het mooi de armen te zien, als wij hen vanuit God bekijken en met de hoogachting die Jezus Christus hun betoonde. Als wij hen echter bekijken volgens de gevoelens van het vlees en van de geest van de wereld, dan lijken ze verachtelijk. God houdt van de armen en daarom bemint Hij mensen die van de armen houden. Als men iemand echt liefheeft, betoont men ook genegenheid aan zijn vrienden en dienaren. … Daarom mogen wij hopen dat God van ons zal houden vanwege onze liefde ten opzichte van de armen. Er mag geen uitstel bestaan bij iemand die ten dienste van de armen staat. Als ge ’s morgens bij uw gebedsuur medicijnen moet gaan brengen, ga dan onverwijld. Bied God uw dienstbaarheid aan, verenig uw intentie met het gebed dat thuis of elders plaatsvindt en maak u verder niet ongerust. Als ge terugkomt, kunt ge met gemak enkele ogenblikken gebed of geestelijke lezing doen op het geschikte tijdstip! Geen spoor van ongerustheid is op zijn plaats noch het idee dat ge in gebreke gebleven zijt, toen ge de gebedstijd verzuimde. Men verzuimt niets, als men iets om een gerechtvaardigde reden achterwege laat. Als er al een gerechtvaardigde reden bestaat, mijn dierbare dochters, dan is dat de dienst aan de naaste. Men laat God niet in de steek, als men om Godswege van God weggaat. Want men verlaat een goddelijk werk om in plaats daarvan een ander goddelijk werk te doen, ofwel met grotere verplichting ofwel met meer verdienste. Ge verlaat het gebed of de lezing of ge verbreekt het stilzwijgen om een arme bij te staan. Mijn dochters, streeft dat alles na, dan zijt ge dienstbaar aan de armen. Ge weet toch dat de liefde de grondslag is voor alle regels en allemaal moet doen wat zij gebiedt. Laten wij dus aan het werk gaan en ons toeleggen op een nieuwe liefde ten dienste van de armen. Laten wij zelfs de armsten en meest verstotenen opzoeken. Erkennen wij voor God dat dit onze heersers en meesters zijn en dat wij eigenlijk onwaardig zijn om hun onze kleine diensten te bewijzen. 1

Zowel de geest van Vincent de Paul (1581-1660) en de congregatie van de Dochters van Liefde die hij stichtte — hij inspireerde nog vele andere congregaties –, komt in deze tekst prachtig tot uitdrukking, als de bezieling die generaties christelijke caritas bezield heeft, bij ons en uitgezaaid over de hele wereld. Veel verduidelijking behoeft deze tekst niet, tenzij misschien dat hier twee kerngedachten van de christelijke spiritualiteit een fundamentele rol spelen: incarnatie en eucharistie.

Kenmerkend voor de christelijke spiritualiteit is de idee dat zoals God is mens geworden ook de medemenselijke liefde niet alleen in het hart verborgen mag blijven, maar zich concreet, ge-incarneerd moet uitdrukken in daden, in praktisch engagement in de samenleving. Zo leidde leven in vereniging met God bij de actieve congregaties tot concrete inzet onder armen, zieken en velerlei groepen noodlijdenden. Het tweede fundament onder de christelijke caritas is het eucharistische (men heeft in het verleden van het aspect van zelfverloochening gesproken, maar deze en verwante uitdrukkingen zijn niet zonder problemen). Zoals Jezus zichzelf brak en uitdeelde als brood om voeding en leven te zijn voor anderen, zo trachtte men in de actieve congregaties die aan caritas deden de eucharistische gezindheid van Jezus verder te zetten, door zichzelf te breken en te delen met noodlijdenden.

Vincent de Paul is een belangrijke figuur voor een ‘religie van de liefde’: in deze tekst geeft hij duidelijk te verstaan dat inzet voor noodlijdenden boven meditatie staat, in noodgevallen én in oriëntatie.


1 Brief van Vincent de Paul, geciteerd in online Getijdengebed, 27 september, lezingenofficie, zonder plaatsaanduiding.)

De kamer van het hart vegen — Shabistari

De Rozentuin van het Mysterie (of De mysterieuze Rozentuin) van de Pers Mahmud Shabistari (1288-1340) is een inleiding tot de soefi-mystiek van een mystieke soefi zelf, zélf een klassieker geworden in het soefisme. In de vorm van vraag en antwoord legt Shabistari de essentie van het godsbeeld van de mystici en de mystieke weg uit. Hij legt ook de vele metaforen uit die de soefi’s gebruiken in hun gedichten om het (stiekem) over hun mystieke ervaring te hebben.

In een eerste tekst zien we een non-dualistische visie die gelijk loopt met die van de hindoeïstische advaita: de dingen van deze wereld zijn als projecties van/binnenin God; zij zijn stralen die de Zon verlaten en tegelijk nooit verlaten. Halverwege de eerste tekst volgt de intuïtie: zonder de mens is God ongekend en eenzaam, de mens is Gods openbaring, de mens doet het Zijn oplichten. Wij zijn in God, en altijd al één in God:

In de naam van Degene die de gedachte ingaf aan de ziel, en met Zijn geestelijke licht de lamp van het hart ontstak. Degene wiens Licht de twee werelden verlichtte en wiens genade het stof van Adam omvormde in rózen. De Almachtige die … duizenden beelden projecteerde op de bladzijden van het Niet-zijn. Uit deze adem komen de twee werelden voort. Deze adem schiep de ziel van Adam, in wie zich rede en onderscheiding manifesteerden, waardoor hij het Principe van alle dingen kon waarnemen. Toen niemand onderscheiden te zien was, vroeg hij zich af: ‘Wie ben ik?’ Hij reisde van het deel naar het geheel, en kwam toen terug naar deze wereld en zag dat de wereld verbeelding is, zoals de één verdeeld in vele getallen. Uit één adem kwamen de wereld van het goddelijke bevel en van de schepselen voort. Het moment dat zij verschijnen verdwijnen zij alweer. Al bestaat er geen echte aankomst en ook geen echt vertrek, de dingen keren terug naar hun eigen oorsprong. Zichtbaar of onzichtbaar, zij zijn één. 1

Een tweede tekst wijst er wel op dat het dagelijkse bewustzijn helaas bewolkt is door dingen, waardoor we het uitspansel van de goddelijke Werkelijkheid niet zien. Het is niet noodzakelijk dat er geen wolken meer zijn; het volstaat om tegelijk de wolken waar te nemen én het goddelijke Uitspansel! We kunnen tegelijk een voorgrondbewustzijn hebben en een achtergrondbewustzijn — nu eens het vele tegen de achtergrond van het Ene, dan weer het Ene op de achtergrond van het vele.

Als de zon onbewogen bleef, als zijn straling altijd gelijk was, dan zou niemand weten dat de stralen van haar komen, dan zou er geen verschil zijn tussen de vrucht en haar kern. Weet dat de gehele wereld een lichtstraal is van de Werkelijkheid. Niettemin, de Werkelijkheid in haar schoot is verborgen voor de manifestatie. … Het Niet-zijn is de spiegel van het absolute Zijn, de straling van de Werkelijkheid weerspiegelt zich erin. 2

Wat onvermijdelijk nodig is, is dat het hart wordt leeggemaakt, niet van de beelden, maar van de gehechtheid, de overdreven, niet-ziende gehechtheid eraan. Wanneer het hart leeg, of beter open is, dan treedt het Ultieme naar voren. In de eend zien we dan ook een Haas.

Ga, veeg de kamer van je hart, bereid het voor om het verblijf van de Beminde te worden. Als jij buiten gaat, komt Hij binnen; in jou, als je leeg bent gemaakt, zal Hij zijn Schoonheid tonen. 3

In een laatste stukje volgt tenslotte de uitleg bij de metafoor van de wijn: de wereld is een kelk, waarin de wijn van het Goddelijke vloeit, de vriend is een gelaat waarin dat van de Vriend oplicht, en in zijn schoonheid zie je dé Schoonheid:

Wijn, toorts en de schoonheid zijn allemaal aanwezig; laat niet na deze Schoonheid te omhelzen. Drink de wijn van de dood-voor-jezelf, en voor een tijdje zal je bevrijd zijn van de tirannie van het ‘ik’. Drink wijn, opdat deze je bevrijde van jezelf, en de druppel naar de Oceaan voere. Drink wijn, want zijn beker is het gelaat van de Vriend, zijn beker is Zijn blik, dronken en overstromend van wijn. 4

Dit moge onze beleving van kunst bezielen, en vooral onze beleving van vriendschap, maar ook onze perceptie van al wat er aan moois en goeds gebeurt in de wereld: het is de Beminde.

Het enige wat nodig is, is dat onze blik, ons hart zuiver gemaakt worden om dat te zien; onze blik kan troebel zijn, de dingen en de mensen zelf komen zò uit God. Een ander symbool: de wijn van de liefde is God, wordt gedronken uit bekers die mensen zijn. Alle wereldse en menselijke schoonheid is een fragment van Gods schoonheid.


1-4 Eva de Vitra-Meyerovitch, Shabestari. La Roseraie du Mystère, Sindbad, Paris, 1991, pp. 23, 29, 32, 49, 78.

‘Hou van me want ik hou van je’ — Christina Rossetti

Christina Georgina Rossetti (1830-1894) is een bekende Engelse romantische dichteres, waarvan sommigen gedichten op muziek zijn gezet door componisten zoals Gustav Holst. Zij raakte zeer beïnvloed door Dante en Petrarca en schreef liefdesgedichten die aan hen geïnspireerd zijn.

‘Love me, for I love you’ – and answer me,/ ‘Love me, for I love you’ – so shall we stand/ As happy equals in the flowering land/ Of love, that knows not a dividing sea./ Love builds the house on rock and not on sand,/ Love laughs what while the winds rave desperately;/ And who hath found love’s citadel unmanned?/ And who hath held in bonds love’s liberty?/ My heart’s a coward though my words are brave -/ We meet so seldom, yet we surely part./ So often; there’s a problem for your art!/ Still I find comfort in his Book, who saith,/ Though jealousy be cruel as the grave,/ And death be strong, yet love is strong as death. 1

Ook het bovenstaande sonnet situeert zich in de sfeer van Dante en diens minnelyriek. Hoewel dit gedicht ongetwijfeld gaat over twee geliefden, kunnen we het toch veralgemenen tot elke relatie van medemenselijkheid. In dit gedicht komen belangrijke menselijke en religieuze aspecten van de intermenselijke liefde samen, en zo fraai verwoord.

De eerste strofe spreekt over de wederkerigheid van authentieke tussenmenselijk liefde, die tegelijk geven en nemen moet zijn, om volwaardig te zijn:

‘Hou van me, want ik hou van je’ – en antwoord me: ‘Hou van me want ik hou van je’. Dan zullen wij staan als blije gelijken in het bloeiende land van de liefde, dat geen zee kent die verdeelt.

Authentieke liefde is een wederkerige broosheid, uitgedrukt in de vraag om liefde en de belofte van liefde. Op die kwetsbaarheid volgt de liefde als bloei van het menszijn, een liefde die de twee één maakt en onafscheidelijk door uiterlijke omstandigheden, anders dan de mystische geliefden Hero en Leander, van elkaar gescheiden door de Hellespont.

De tweede strofe beschrijft de stevigheid van authentieke liefde en haar vrijheid:

Liefde bouwt een huis op rots en niet op zand; liefde lacht een beetje als de winden wanhopig gieren. En wie vond de citadel van de liefde ooit onbewaakt? Wie hield de vrijheid van de liefde ooit in boeien?

Tegenover dit loflied van de liefde wordt in de derde strofe haar onvermijdelijke eenzaamheid beschreven:

Mijn hart is een lafaard, al zijn mijn woorden dapper — wij ontmoeten elkaar zo zelden, scheiden echter met zekerheid zo vaak. Dit is een probleem voor jouw kundigheid!

Zelfs binnen de gelukte vriendschap blijft de echte ontmoeting iets zeldzaam, vaker nog gaapt innerlijke afstand tussen twee mensen, wat een ernstige uitdaging is voor de minnekunst van de mens.

De laatste strofe brengt de religieuze verdieping, het transcendente fundament van de intermenselijke relatie:

Toch vind ik troost in het Boek dat zei: Al is jaloersheid wreed als het graf en is de dood sterk, toch is liefde sterk als de dood.

Het geciteerde vers uit het Bijbelse Hooglied verzekert de minnende mensen dat hun liefde even sterk als de dood is — en zelfs stérker. God is de dragende grond onder elke menselijke liefdesverhouding.


1 Christina Rossetti, Poems and Prose, Oxford University Press, Oxford, 2008, p. 231.