De kamer van het hart vegen — Shabistari

De Rozentuin van het Mysterie (of De mysterieuze Rozentuin) van de Pers Mahmud Shabistari (1288-1340) is een inleiding tot de soefi-mystiek van een mystieke soefi zelf, zélf een klassieker geworden in het soefisme. In de vorm van vraag en antwoord legt Shabistari de essentie van het godsbeeld van de mystici en de mystieke weg uit. Hij legt ook de vele metaforen uit die de soefi’s gebruiken in hun gedichten om het (stiekem) over hun mystieke ervaring te hebben.

In een eerste tekst zien we een non-dualistische visie die gelijk loopt met die van de hindoeïstische advaita: de dingen van deze wereld zijn als projecties van/binnenin God; zij zijn stralen die de Zon verlaten en tegelijk nooit verlaten. Halverwege de eerste tekst volgt de intuïtie: zonder de mens is God ongekend en eenzaam, de mens is Gods openbaring, de mens doet het Zijn oplichten. Wij zijn in God, en altijd al één in God:

In de naam van Degene die de gedachte ingaf aan de ziel, en met Zijn geestelijke licht de lamp van het hart ontstak. Degene wiens Licht de twee werelden verlichtte en wiens genade het stof van Adam omvormde in rózen. De Almachtige die … duizenden beelden projecteerde op de bladzijden van het Niet-zijn. Uit deze adem komen de twee werelden voort. Deze adem schiep de ziel van Adam, in wie zich rede en onderscheiding manifesteerden, waardoor hij het Principe van alle dingen kon waarnemen. Toen niemand onderscheiden te zien was, vroeg hij zich af: ‘Wie ben ik?’ Hij reisde van het deel naar het geheel, en kwam toen terug naar deze wereld en zag dat de wereld verbeelding is, zoals de één verdeeld in vele getallen. Uit één adem kwamen de wereld van het goddelijke bevel en van de schepselen voort. Het moment dat zij verschijnen verdwijnen zij alweer. Al bestaat er geen echte aankomst en ook geen echt vertrek, de dingen keren terug naar hun eigen oorsprong. Zichtbaar of onzichtbaar, zij zijn één. 1

Een tweede tekst wijst er wel op dat het dagelijkse bewustzijn helaas bewolkt is door dingen, waardoor we het uitspansel van de goddelijke Werkelijkheid niet zien. Het is niet noodzakelijk dat er geen wolken meer zijn; het volstaat om tegelijk de wolken waar te nemen én het goddelijke Uitspansel! We kunnen tegelijk een voorgrondbewustzijn hebben en een achtergrondbewustzijn — nu eens het vele tegen de achtergrond van het Ene, dan weer het Ene op de achtergrond van het vele.

Als de zon onbewogen bleef, als zijn straling altijd gelijk was, dan zou niemand weten dat de stralen van haar komen, dan zou er geen verschil zijn tussen de vrucht en haar kern. Weet dat de gehele wereld een lichtstraal is van de Werkelijkheid. Niettemin, de Werkelijkheid in haar schoot is verborgen voor de manifestatie. … Het Niet-zijn is de spiegel van het absolute Zijn, de straling van de Werkelijkheid weerspiegelt zich erin. 2

Wat onvermijdelijk nodig is, is dat het hart wordt leeggemaakt, niet van de beelden, maar van de gehechtheid, de overdreven, niet-ziende gehechtheid eraan. Wanneer het hart leeg, of beter open is, dan treedt het Ultieme naar voren. In de eend zien we dan ook een Haas.

Ga, veeg de kamer van je hart, bereid het voor om het verblijf van de Beminde te worden. Als jij buiten gaat, komt Hij binnen; in jou, als je leeg bent gemaakt, zal Hij zijn Schoonheid tonen. 3

In een laatste stukje volgt tenslotte de uitleg bij de metafoor van de wijn: de wereld is een kelk, waarin de wijn van het Goddelijke vloeit, de vriend is een gelaat waarin dat van de Vriend oplicht, en in zijn schoonheid zie je dé Schoonheid:

Wijn, toorts en de schoonheid zijn allemaal aanwezig; laat niet na deze Schoonheid te omhelzen. Drink de wijn van de dood-voor-jezelf, en voor een tijdje zal je bevrijd zijn van de tirannie van het ‘ik’. Drink wijn, opdat deze je bevrijde van jezelf, en de druppel naar de Oceaan voere. Drink wijn, want zijn beker is het gelaat van de Vriend, zijn beker is Zijn blik, dronken en overstromend van wijn. 4

Dit moge onze beleving van kunst bezielen, en vooral onze beleving van vriendschap, maar ook onze perceptie van al wat er aan moois en goeds gebeurt in de wereld: het is de Beminde.

Het enige wat nodig is, is dat onze blik, ons hart zuiver gemaakt worden om dat te zien; onze blik kan troebel zijn, de dingen en de mensen zelf komen zò uit God. Een ander symbool: de wijn van de liefde is God, wordt gedronken uit bekers die mensen zijn. Alle wereldse en menselijke schoonheid is een fragment van Gods schoonheid.


1-4 Eva de Vitra-Meyerovitch, Shabestari. La Roseraie du Mystère, Sindbad, Paris, 1991, pp. 23, 29, 32, 49, 78.