Geschapen om lief te hebben — Ahmad Ghazali

Ahmad Ghazali (1061-1126) staat in de schaduw van zijn grote broer Abu Mohammed Ghazali (1058-1111). De laatste is heel bekend in de Arabische wereld en daarbuiten, als de grote filosoof, die zich uiteindelijk bekeerde van de filosofie – nadat hij zijn geloof daarin verloor – tot de mystiek. Mohammed Ghazali schreef ook wel bekende werken over mystiek. Maar veel minder bekende is dus diens broer Ahmad, die nochtans en eigenlijk belangrijker is voor de theologie van de mystiek in de islam.

Het is in het hoofdwerk van Ahmad Ghazali, de Sawanih, dat spiritualiteit en mystiek helemaal in de liefde gecentreerd worden en de thema’s opduiken die later in de religieuze poëzie van grote soefi’s zal terugkeren, van Attar en Rumi tot en met Hafiz en Iraqi.

Ghazali was zelf wel beïnvloed door Al-Hallaj in zijn theorie van de mystieke liefde. Bij Ahmad Ghazali begint ook de traditie van het contempleren van de aanwezigheid van de goddelijke Liefde in menselijke schoonheid; een menselijke geliefde wordt tot ‘getuige’ van de goddelijke Schoonheid (cfr. Rumi, Hafiz, Iraqi, Ibn Arabi en vele anderen).

Veel soefi’s die aan onze Ghazali voorafgingen waren ermee begonnen te beweren dat spiritualiteit en mystiek een kwestie is van zich steeds verdiepende liefde – voor God en de wereld. Maar Ghazali voegt er nu de cruciale verdieping aan toe van een metafysica van de liefde: God zelf is wezenlijk liefde, niets dan liefde, zodat alles in de kosmos (dwz. de hele schepping) en in de mens een uitdrukking van liefde is of moet zijn wat de mens betreft. Liefde is het Absolute voor Ahmad. Waar alle voorlopers van Ahmad liefde als één of de belangrijkste eigenschap van ‘God’ zagen, ziet hij liefde als de essentie van Godheid. (Zoals ook Augustinus van de bewering ‘God is liefde’ de omkering maakte: ‘liefde is God’.)

Dit alles dient bij Ahmad Ghazali nu de mystieke beleving: religie is voor hem bewust worden dat je als mens een minnaar bent en slechts in de liefde tot voltooiing komen:

De functie van het hart is om minnaar te zijn. Zolang er geen liefde is, heeft het hart geen taak. Wanneer het een minnaar wordt, komt zijn betekenis tot uitdrukking. Daarom is het zeker dat het hart is geschapen om lief te hebben en een minnaar te zijn en niets anders te kennen. 1

Hij stelt ook dat je jezelf moet leren ervaren als het voorwerp van Gods liefde en de plaats waarin de scheppende Minnaar van de kosmos zichzelf kan liefhebben (teksten twee en vier):

Liefde is verborgen, niemand zag haar geopenbaard. Hoe lang zullen deze minnaars dus ijdel pochen? Iedereen pocht op wat hij zich inbeeldt dat liefde is, maar liefde is vrij van verbeelding, vrij van dit of dat.

Liefde is tegelijk vogel en nest, liefde is zelf de essentie en de eigenschap van alles. Liefde is tegelijk vleugel en wind, boog en vlucht, jager en jachtspel. Liefde is tegelijk richting en wat geviseerd wordt, zoeker en (gezocht) doel. Liefde is tegelijk begin en eind, sultan en onderdaan, zwaard en schede. Liefde is tuin zowel als boom, tak zowel als vrucht, nest zowel als vogel. 2

De persoonlijke God dient als focus van de religieuze liefde, tot de menselijke minnaar opgaat in de beminde God en de tweeheid (van subject en object) verdwijnt en alleen de allesverterende Liefde overblijft in het bewustzijn:

Het einde van ‘kennis’ is de oever van de liefde. Als iemand aan de oever staat, zal hij er een zeker deel in krijgen, en als hij durft vooruit te stappen, zal hij erin verdrinken. Hoe kan hij dan enig verslag uitbrengen? Hoe kan degene die zojuist verdronken is enige kennis hebben? Jouw schoonheid overtreft mijn zicht. Jouw geheim is te diep voor mijn weten. Wanneer ik Jou liefheb is mijn individualiteit een onverdraaglijke menigte. Als ik Jou beschrijf wordt mijn kunde impotentie. Nee, kennis is de mot van (d.w.z. ten prooi aan) de liefde. Haar kennen betreft slechts de buitenkant van de zaak. Binnenin (de vlam) is het eerste wat opbrandt de kennis. Wie kan dan een verslag uitbrengen daarvan? 3

De mens is dan alleen nog goddelijke Blik van liefde naar de schepping en zijn medemens, in alles de goddelijke Schoonheid ziend. Dual(istisch)e minnemystiek leidt tot non-dualistische ervaring van Liefde.

Zo brengt deze soefi mystiek de Oosterse non-dualiteit binnen in de Westerse theïstische religie. ‘Liefde is een vuur dat als het in het hart valt alles verteert wat het daarin aantreft, tot ook de vorm van de beminde uit het hart gewist wordt‘, aldus Iraqi, de bekendste leerling van Ahmad. God wordt ervaren als het liefdevolle Bewustzijn dat overblijft wanneer het ego verdronken is in de liefde voor de ander; ‘Hij’ blijkt de impuls tot en het doel van dit transformatieproces te zijn, en het proces zelve.


1,2,3 Nasrollah  Pourjavady,  Sawāniḥ: Inspirations form the World of Pure Spirits, The Oldest Persian Sufi Treatise on Love , Routledge & Kegan Paul, London, 1986, pp. 21v, 31, 63, 66.