Het suizen van een zachte bries — 1 Koningen

Daar ging hij een grot binnen en overnachtte er. Toen kwam het woord van de Heer tot hem: ‘Wat doet gij hier, Elia?’  Hij antwoordde: ‘Ik heb vurig geijverd voor de Heer, de God van de legerscharen. De Israëlieten hebben uw verbond met voeten getreden, uw altaren omvergehaald en uw profeten met het zwaard gedood; ik alleen ben overgebleven en nu staan ze ook mij naar het leven.’ Maar de Heer zei: ‘Ga naar buiten en treed voor de Heer op de berg.’ Toen trok de Heer voorbij. Voor de Heer uit ging een zeer zware storm, die bergen deed splijten en rotsen verbrijzelde. Maar de Heer was niet in de storm. Op de storm volgde een aardbeving. Maar ook in de aardbeving was de Heer niet. Op de aardbeving volgde vuur. Maar ook in het vuur was de Heer niet. Op het vuur volgde het suizen van een zachte bries. Zodra Elia dit hoorde, bedekte hij zijn gezicht met zijn mantel, ging naar buiten en bleef staan aan de ingang van de grot. En toen klonk er een stem die hem vroeg: ‘Wat doet gij hier, Elia?’ 1

Van het centrale vers van dit stukje zijn ook minder zachte vertalingen voorgesteld, maar ook de Nieuwe Bijbelvertaling van 2004 houdt het bij ‘het gefluister van een zachte bries’.

Om dit stukje goed te begrijpen moet men beseffen dat de storm, de aardbeving en het vuur die aan de ogen van de profeet Elia voorbijtrekken nochtans en wel degelijk dé fenomenen zijn waarin God zich traditioneel kenbaar maakte. In de Pentateuch (de eerste vijf boeken van de Bijbel) maar ook in de Psalmen zijn die geweldige kosmisch gebeurtenissen steevast de begeleidingsverschijnselen van het verschijnen van God. Dat ‘de Heer’ (we vervingen telkens het ‘Jahwe’ dat de Willibrord nog gebruikt, uit respect voor de Joden) zich in dit stukje niét in dat soort fenomenen, maar in een zacht suizen openbaart wijst op voortschrijdend inzicht, verdiepende openbaring binnen de ontstaansgeschiedenis van de Bijbel zelf. God openbaart zich immers via het gebrekkige inzicht van mensen…

Dit stukje is een verfijnde schets van de psychologie van Elia. Hij riep droogte en hongersnood over een ‘verdorven geslacht’ af en slachtte vierhonderd profeten af — wat een ‘voorbeeldige’, vurige ‘profeet van God’! En nu hoopt hij ook nog bevestiging van God te krijgen. Maar dit draait helemaal anders uit. In zijn spelonk spiedend naar God, na een moment van diepe depressie (zie hoofdstuk 19,4 e.v.), begint bij Elia te dagen dat er iets niet klopt. Storm, aardbeving en vuur lokken hem niét naar buiten. Als dan een zachte bries suizelt of fluistert, treedt hij naar buiten. God is géén verpletterend geweld, dat mensen tegen hun zin of wil meesleurt of straft, zoals hij tot voor kort dacht. God is blijkbaar geduldig met mensen, ja teder met mensen, als een vriend. Religie en geweld gaan niet samen, integendeel: religie is een kwestie van geduldige liefde. Even verder in het verhaal klaagt Elia nog gauw dat hij de enige oprechte gelovige is, waarop God antwoordt dat hij heus nog vele goede mensen heeft.

Eerder dan een ervaring van innerlijkheid — zoals dit stukje vaak is uitgelegd in de joods-christelijke traditie: het zachte suizen zou wijzen op een vergeestelijkte ervaring in het gebedshart van Elia — is dit een cruciale ervaring van respect en tederheid van God (en dus van de gelovige) voor de onvolmaaktheid van de mens. Sterk: het tedere respect voor de ander, dàt is de grote ervaring van ‘innerlijkheid’. Mystiek heeft méér te maken met liefde dan met ‘vergeestelijking’. Een belangrijke boodschap voor de institutionele religies…


1 1 Koningen 19,9-13, in De Bijbel. Willibrordvertaling 1975.

Het Ene bewaren om heel te blijven — Huainanzi

In 139 v.C. bood koning Liu An van Huainan een encyclopedische werk aan de jonge keizer Wu van de Han dynastie aan als gids om succesvol te regeren: de Huananzi. Het is een ‘eclectisch’ werk, dat wijsheid van het taoïsme en van het confucianisme en nog verschillende andere stromingen bijeenbrengt. Daardoor zijn de scherpe kantjes weggevijld, zoals die bij Zhuangzi soms zijn, en komt deze tekst heel evenwichtig over. Hij biedt het beste van het taoïsme van de tweede eeuw.

Het is een tractaat voor een heerser, maar er is een volstrekte parallel tussen de politicus die zijn volk moet leiden en de wijze die zijn eigen leven, gezin, lichaam en innerlijk moet weiden. De sleutel hierbij is het waarnemen en ervaren van de Weg:

Daarom is de wijze rustig en heeft hij geen zorgen, is hij sereen en kent hij geen angsten. Hij neemt de Hemel als zijn baldakijn en de Aarde als zijn koets, de vier seizoenen als zijn hengsten en yin en yang als zijn menners. … Alles om zich heen geobserveerd hebbend, alles verlicht hebbend, keert hij terug naar het bewaren van het Ene opdat hij heel zou blijven. Hij overziet de vier hoeken van de Aarde maar keert altijd terug naar de centrale as. … Daarom cultiveren wijzen innerlijk de wortel (van de Weg in hen) en tooien zij zich niet uiterlijk met de takken. Zij bewaren hun quintessentiële geest en delen wijsheid en ervaring uit. In stilte beginnen ze niet aan een weloverwogen actie, en toch is er niets dat ongedaan blijft. In rust trachten ze niet te regeren, en toch is er niets dat onbestuurd blijft. 1

De Weg (tao) is de heel organische ordening van de wereld en de cyclische transformatie die haar kenmerkt. Zij is het die al het individuele schept, in stand houdt en uiteindelijk terug in zichzelf opneemt. Wijsheid is dat gewaar worden in het eigen leven en aan het werk zien in de wereld om zich heen en daar niet mee interfereren, het niet storen, willen bijsturen, maar het beluisteren en volgen. Het is natuurlijk zijn en anderen natuurlijk laten zijn. Het is een-voud en eenheid, de kosmos volgen i.p.v. haar doen plooien naar eigen wensen:

Wat we ‘geen weloverwogen actie’ noemen wil zeggen niet vooruit te lopen op het handelen van de dingen. Wat we ‘niets blijft ongedaan’ noemen wil zeggen zich aanpassen aan wat de dingen uit zichzelf reeds deden. Wat we ‘niet regeren’ noemen wil zeggen niet veranderen hoe de dingen uit zichzelf zijn. Wat we ‘niets blijft onbestuurd’ noemen wil zeggen zich aanpassen aan hoe de dingen uit zichzelf zijn onder elkaar. De tienduizend dingen hebben alle een bron waaruit zij ontspringen; alleen de wijzen begrijpen hoe zij deze wortel kunnen bewaren. De honderd ondernemingen hebben allen een bron van waaruit zij ontstaan; alleen de wijzen weten hoe deze poort te bewaken. 2

Daarvoor is rust en traagheid belangrijk, maar nog meer een contemplatieve instelling, die in het leven luistert naar het leven, zodat men het gaat begrijpen en respecteren. De taoïst is er diep van overtuigd dat de Weg het goede is, om ons heen en in ons hart. De Bron van alles is generositeit, ja liefde, en het is aan de mens om op zijn beurt een discrete ‘herder van het zijn’ te worden.


1,2 Liu An, The Huainanzi. A Guide to the Theory and Practice of Governing in Early China, tr. John S. Major e.a., Columbia University Press, New York, 2010, I,4.9