‘Hou van me want ik hou van je’ — Christina Rossetti

Christina Georgina Rossetti (1830-1894) is een bekende Engelse romantische dichteres, waarvan sommigen gedichten op muziek zijn gezet door componisten zoals Gustav Holst. Zij raakte zeer beïnvloed door Dante en Petrarca en schreef liefdesgedichten die aan hen geïnspireerd zijn.

‘Love me, for I love you’ – and answer me,/ ‘Love me, for I love you’ – so shall we stand/ As happy equals in the flowering land/ Of love, that knows not a dividing sea./ Love builds the house on rock and not on sand,/ Love laughs what while the winds rave desperately;/ And who hath found love’s citadel unmanned?/ And who hath held in bonds love’s liberty?/ My heart’s a coward though my words are brave -/ We meet so seldom, yet we surely part./ So often; there’s a problem for your art!/ Still I find comfort in his Book, who saith,/ Though jealousy be cruel as the grave,/ And death be strong, yet love is strong as death. 1

Ook het bovenstaande sonnet situeert zich in de sfeer van Dante en diens minnelyriek. Hoewel dit gedicht ongetwijfeld gaat over twee geliefden, kunnen we het toch veralgemenen tot elke relatie van medemenselijkheid. In dit gedicht komen belangrijke menselijke en religieuze aspecten van de intermenselijke liefde samen, en zo fraai verwoord.

De eerste strofe spreekt over de wederkerigheid van authentieke tussenmenselijk liefde, die tegelijk geven en nemen moet zijn, om volwaardig te zijn:

‘Hou van me, want ik hou van je’ – en antwoord me: ‘Hou van me want ik hou van je’. Dan zullen wij staan als blije gelijken in het bloeiende land van de liefde, dat geen zee kent die verdeelt.

Authentieke liefde is een wederkerige broosheid, uitgedrukt in de vraag om liefde en de belofte van liefde. Op die kwetsbaarheid volgt de liefde als bloei van het menszijn, een liefde die de twee één maakt en onafscheidelijk door uiterlijke omstandigheden, anders dan de mystische geliefden Hero en Leander, van elkaar gescheiden door de Hellespont.

De tweede strofe beschrijft de stevigheid van authentieke liefde en haar vrijheid:

Liefde bouwt een huis op rots en niet op zand; liefde lacht een beetje als de winden wanhopig gieren. En wie vond de citadel van de liefde ooit onbewaakt? Wie hield de vrijheid van de liefde ooit in boeien?

Tegenover dit loflied van de liefde wordt in de derde strofe haar onvermijdelijke eenzaamheid beschreven:

Mijn hart is een lafaard, al zijn mijn woorden dapper — wij ontmoeten elkaar zo zelden, scheiden echter met zekerheid zo vaak. Dit is een probleem voor jouw kundigheid!

Zelfs binnen de gelukte vriendschap blijft de echte ontmoeting iets zeldzaam, vaker nog gaapt innerlijke afstand tussen twee mensen, wat een ernstige uitdaging is voor de minnekunst van de mens.

De laatste strofe brengt de religieuze verdieping, het transcendente fundament van de intermenselijke relatie:

Toch vind ik troost in het Boek dat zei: Al is jaloersheid wreed als het graf en is de dood sterk, toch is liefde sterk als de dood.

Het geciteerde vers uit het Bijbelse Hooglied verzekert de minnende mensen dat hun liefde even sterk als de dood is — en zelfs stérker. God is de dragende grond onder elke menselijke liefdesverhouding.


1 Christina Rossetti, Poems and Prose, Oxford University Press, Oxford, 2008, p. 231.

‘Hun hele natuur op Mij geconcentreerd’ — Bhagavad Gita

Wat is de zin van religie? Dat is een grote vraag anno 2020. Het twintigste hoofdstuk van de Gita is een geprivilegieerd moment in de ontwikkeling van het hindoeïsme in het bijzonder en van religie in het algemeen.

De zgn. fase van de Upanishads is eerder mystiek-filosofisch, d.w.z. dat mensen het Ultieme ervaren maar het algemeen filosofisch duiden en benoemen. De daaropvolgende fase van het zgn. klassieke hindoëisme gaat het Ultieme zien en aanspreken in persoonlijke godsgestalten. De Bhagavad Gita is zowat het ‘Evangelie’ van de hindoes. De dialoog in het twintigste hoofdstuk speelt zich net op de overgang tussen deze twee fasen (de filosofische en de religieuze) van het hindoeïsme af:

Mijn Heer! Wie zijn de besten onder uw toegewijden? Zijn het degenen die U trachten te kennen als een persoonlijk God of degenen die U als onpersoonlijk en onverwoestbaar aanbidden? – Diegenen die hun geest vast op Mij gevestigd hebben, die Mij altijd eren met onwankelbaar geloof en concentratie; dat zijn de allerbesten. Maar zij die op deze wijze hun aandacht op het Absolute en het Onpersoonlijke vestigen, ontmoeten groter ontberingen; want het is moeilijk voor hen die een lichaam bezitten, Mij te realiseren als zonder lichaam. Waarlijk, diegenen die hun handelingen aan Mij overgeven, die over Mij peinzen, die Mij aanbidden en over Mij alleen mediteren, met geen gedachten dan aan Mij, o Arjuna, die red Ik spoedig uit de oceaan van leven en dood, want hun geest is gevestigd op Mij. Laat dan uw geest alleen aan Mij trouw blijven. Laat uw rede (buddhi) in Mij opgaan; dan zult gij zonder twijfel hiernamaals in Mij alleen verblijven. Kennis staat boven handeling in den blinde, meditatie staat boven louter kennis, afstand doen van de vrucht van handeling staat boven meditatie en waar zelfverloochening is, zal vrede volgen. Hij die niet in staat is tot haat jegens enig wezen, die vriendelijk en meedogend is, vrij van zelfzucht, zonder trots, gelijkmoedig in vreugde en in smart en vergevensgezind, altijd tevreden, evenwichtig, zelfbeheerst, resoluut; en die zijn geest en zijn verstand aan Mij heeft opgedragen, zulk een aan Mij toegewijde leerling is Mij dierbaar. 1

De mystiek-filosofische weg is heel moeilijk. Het is veel eenvoudiger je het Ultieme als een persoon voor te stellen en daar je hart en leven met innige liefde op te richten. Wij zijn nu eenmaal mensen die vooral door liefde bewogen worden om iets te doen, onszelf te transformeren en het beste van onszelf te geven. Is het Ultieme een persoon? De religieuze denkers zullen antwoorden dat het oneindig verheven boven het persoonlijke is, trans-persoonlijk. Maar wij zijn personen en het zal voor veel mensen het meest motiverend zijn het Ultieme als een persoon te beleven.

In elk geval stelt de Gita deze persoonlijke godsbeleving uitdrukkelijk voor aan zijn lezers. Uit deze liefde voor de gehele wereld als dienende liefde aan God, vloeit een diepe sereniteit en vreugde voort, verzekert de Gita nog:

Hij die de wereld geen kwaad doet en wie de wereld geen kwaad kan doen, die zich niet laat meeslepen door enige opwelling van vreugde, boosheid of angst, zulk een is Mij zeer dierbaar. Hij die niets verwacht, die zuiver is, waakzaam, onbekommerd, door niets verontrust en die afstand doet van alle initiatief, zulk een is Mij dierbaar. Hij die boven vreugde en haat staat, die noch klaagt, noch begeert, voor wie voorspoed en tegenslag gelijk zijn, zulk een is Mij dierbaar. Hij voor wie vriend en vijand gelijk zijn, die eer en schande, hitte en koude, genot en pijn op dezelfde wijze tegemoet treedt, die door niets bekoord wordt, die lof en afkeuring gelijkelijk aanvaardt, die zwijgzaam is, die tevreden is met elk lot, die geen vaste woonplaats heeft, die standvastig is en vervuld van devotie, zulk een is Mij dierbaar. Waarlijk, diegenen die de levenschenkende wijsheid liefhebben, zoals Ik hen geleerd heb, wier geloof nooit wankelt en die hun gehele natuur op Mij concentreren, die zijn Mij boven alles dierbaar. 2

In dit hoofdstuk komen indirect de vier wegen naar het Ultieme voor die de Gita her en der vernoemt: de weg van hen die vooral lichamelijk zijn en via het lichaam naar zelftranscendentie moeten gaan (hatha-yoga); de weg van hen die vooral intellectueel zijn en via het denken de weg naar het transcendente moeten gaan (jnana-yoga); de weg van hen die vooral affectief zijn en via de liefde naar het Goddelijke moeten gaan (bhakti-yoga); en tenslotte de weg van hen die vooral actief ingesteld zijn en via het handelen de weg naar de transformatie moeten gaan (karma-yoga). Uiteraard zal elke mens een beetje een combinatie van deze vier wegen moeten gaan, maar zal toch één type overwegen.

Eén zaak mag duidelijk zijn: religie is — in het hindoeïsme zoals overal elders — liefde-worden, zo wijds als het Goddelijke, en wel liefde die actief is, die zich inzet in de wereld.

Een mooie echo van de ‘vier wegen’ in dit gedicht uit de Gitanjali van Rabindranath Tagore:

Life of my life, I shall ever try to keep my body pure, knowing that thy living touch is upon all my limbs.
I shall ever try to keep all untruths out from my thoughts, knowing that thou art that truth which has kindled the light of reason in my mind.
I shall ever try to drive all evils away from my heart and keep my love in flower, knowing that thou hast thy seat in the inmost shrine of my heart.
And it shall be my endeavour to reveal thee in my actions, knowing it is thy power gives me strength to act.


1,2 Ars Floreat, Bhagavad Gita, hfst. 20,1-20.

Een vaartuig zijn voor hen die de andere oever willen bereiken — Shantideva

Er wordt wel eens beweerd dat het christendom zich onderscheidt onder de religies door haar liefde — en dat zij daardoor haar waarheid, haar gelijk bewijst. Zei Jezus niet dat je de boom kent aan zijn vruchten? Wie zal zeggen of het historisch klopt dat het christendom zich onderscheiden heeft door zijn liefde? In elk geval kan je de liefde principieel evengoed in de andere wereldreligies vinden. Van het boeddhisme wordt wel eens beweerd dat het een nihilisme is, alleen bezig met zelfverlossing. Deze tekst van Shantideva plaatst daar dan toch grote vragen bij; hij kan ons zelfs heel bescheiden maken:

Ik wil een beschermer zijn voor hen die onbeschermd zijn, een leider voor hen die op reis zijn, een vaartuig voor hen die de andere oever willen bereiken, of een dam of een brug. Ik wil een lamp zijn voor hen die licht nodig hebben, een bed voor hen die behoefte aan een rustplaats hebben en een slaaf voor allen die een slaaf nodig hebben. … Op dezelfde wijze wil ik op velerlei manier levenssubstantie zijn voor alle wezens die in het universum bestaan, totdat allen verlost zijn. … Ik wil de verlichtingsgedachte bij mijzelf laten opkomen tot heil van de wereld, en ik zal mij op de training toeleggen, stap voor stap. 1

Het ‘jongere’ Mahayana-boeddhisme onderscheidt zich enigszins van het ‘oudere’ Theravada-boeddhisme doordat de klemtoon minder op de meditatie ligt en meer op het mededogen. Dat komt omdat bij hen de intuïtie dieper doordrong dat als er niets duurzaam en zelfstandig is maar alles bestaat in en dankzij al het andere, dat persoonlijk heil dan ook geen zin heeft. We kunnen alleen maar streven naar het collectieve heil van alle wezens. Daarom doet men de gelofte dat men persoonlijk niet de verlossing zal binnentreden zolang er ook maar één wezen nog onverlost is. Dat is de zgn. bodhisattva-gelofte.

In deze tekst drukt Shantideva haar poëtisch uit. Dag in dag uit wil de boeddhist met deze gelofte voor ogen leven en zich op de training toeleggen die eruit voortvloeit. Het is een door en door ‘eucharistische’ gezindheid die hem of haar bezielt: ‘Neem, dit is mijn lichaam, voor u gebroken’…


1 Ria Kloppenborg, Santideva. De weg tot het inzicht, Meulenhoff, Amsterdam, 1980, pp. 47-49.

Voor de hele wereld wenen — Siloeaan van de Athos

Staretz Siloeaan van de Athos (1866-1938) verliet op jonge leeftijd zijn geboorteland Wit-Rusland om in het Panteleimonklooster op de Athosberg in Griekenland een leven van boete en gebed te zoeken. In plaats van een individueel en op heiliging gericht levensproject kwam uiteindelijk een leven van diep medelijden met alle mensen, vooral de gekwetste mensen, een leven van tedere verbondenheid met al wat leeft. Siloeaan is een bijzonder treffend figuur van de Orthodoxe christenheid, een vroegtwintigste-eeuws beeld van Jezus Christus als het op naastenliefde aankomt:

Door de barmhartigheid van God heb ik ondervonden wat de liefde van God is en wat het is om de naaste lief te hebben. Dag en nacht smeek ik de Heer om deze liefde; de Heer verleent mij tranen om voor de hele wereld te wenen. Maar als ik iemand veroordeel of scheef aankijk, dan drogen de tranen op en wordt mijn ziel moedeloos; en opnieuw begin ik de Heer om vergeving te vragen en de barmhartige Heer vergeeft mij, zondaar. Broeders, ik schrijf voor het aangezicht van mijn God: maakt uw harten nederig en gij zult de barmhartigheid van de Heer al hier op aarde zien. Gij zult uw hemelse Schepper leren kennen en uw ziel zal nooit verzadigd zijn van liefde. … Hoe zachtmoedig en geduldig moeten wij onze broeder terechtwijzen, opdat er in onze ziel feest moge zijn over zijn terugkeer! Op onuitsprekelijke wijze leert de Heilige Geest aan de ziel de mensen lief te hebben. … Zalig de ziel, die haar broeder liefheeft, want onze broeder is ons leven. Zalig de ziel die haar broeder liefheeft: de Geest des Heren woont merkbaar in haar. Hij schenkt haar vrede en vreugde en zij weent voor de gehele wereld. … Mijn ziel stort in haar droefheid een stroom van tranen: ik heb medelijden met de mensen, die de zoetheid van een heilig en vertederd hart niet kennen. Mijn ziel heeft een groot verlangen: dat de barmhartigheid van de Heer met alle mensen moge zijn, opdat de hele wereld en alle mensen moge weten hoe innig de Heer ons liefheeft. 1

Een diepe ervaring van persoonlijke ontreddering zou zijn hart zo ruim maken als de mensheid. In die periode van grote innerlijke duisternis, voelde hij de tedere blik van Jezus op zich rusten en hoorde hij de woorden: ‘Blijf in de hel en wanhoop niet…’ Zijn trouw aan de goddelijke Liefde bevrijdde hem uiteindelijk helemaal.

Van Siloeaan is ook een aangrijpend gebed tot God bewaard, een lange klaagzang van Adam om het verloren paradijs: ‘Wenend riep Adam tot God: ‘Mijn ziel smacht naar U, o Heer, en ik zoek U onder tranen. Zie neer op mijn smart en verlicht mijn duisternis opdat mijn ziel zich moge verheugen…’’ De eenvoudige, verborgen staretz mocht meer en meer gaan ervaren dat het paradijs teruggevonden wordt in het hart dat vol compassie is voor de medemens.

De barmhartigheid die we zelf mogen genieten en de barmhartigheid die we voor elkaar hebben: dat is Paradise Regained.


1 Archimandriet Sophrony, De Heilige Silouan de Athoniet, Axios, Essex, 1998, pp. 385v.392.405.

‘Ik zal liefhebben zoals Jij liefhebt’ — Marcus Aurelius

Het kleinood van de Meditaties, door ontelbare mensen van hoog tot laag gelezen en bemind in de Westerse cultuur, is het enige geschrift van de laatste van de ‘goede keizers’, Marcus Aurelius (121-180), onder wie het uiteenvallen van het Romeinse Rijk begon. Misschien verklaart dit de ascetische en weemoedige toon soms, maar afgezien daarvan brandt dit werk van de liefde voor God en voor de medemens.

Voor de stoïcijn Marcus is ‘God’ de Rationaliteit die de kosmos doordringt en aandrijft — ook Einstein zag dit zo — én deze Natuur zelve; het stoïcisme kan zowel als een ‘pan-en-theïsme’ gezien worden (alles in God of God in alles) als een ‘pan-theïsme’ (de Natuur, alles is God).

Gelukkig leven is voor hem liefdevol leven — het enige geluk dat blijft in tegenspoed –, en liefdevol leven is ‘leven naar de Natuur’. Die Natuur, die schept genereus steeds nieuw en gevarieerder leven, Zij is pure creativiteit. Ver-beeldend kan men zeggen dat Zij scheppende Liefde is. Daarom zal het menselijke geluk erin bestaan met Haar mee lief te hebben, genereus het leven te geven:

‘De aarde is verliefd op de stortbuien van omhoog/ en de alheilige Hemel zelf is verliefd‘ (Euripides) — dat wil zeggen: het universum is waarlijk verliefd op zijn taak van alles scheppen wat er te gebeuren valt. Daarom moet mijn antwoord zijn: ‘Ik zal liefhebben zoals Jij liefhebt.’ 1

Dit kan alleen als men zich in het perspectief plaatst van de alomvattende Natuur en niet op dat van het (eigen) kleine ego, dat misschien wel vermorzeld kan worden door en voor het Geheel…


1 Marcus Aurelius, Meditations, vertaald door Maxwell Staniforth, Penguin, Aylesbury, 1964, X,21, p. 158.

‘Zie! Vandaag ben je lachend aangekomen, als de sleutel tot een gevangenis’ — Rumi

O plotse opstanding, o oneindige ontferming! O jij die in het brandend braambos van de gedachten het vuur smeet! Zie! Vandaag ben je aangekomen, als de sleutel tot een gevangenis. Je kwam naar de armen, als een aalmoes, zoals de goddelijke genade. Jij kamerheer van de zon, jij noodzakelijk voor de hoop. Jij bent het doel en de zoekende, jij bent het einde en het begin. Je bent verschenen in de harten, je hebt de gedachten omkranst. 1

Met deze woorden opent de verzameling mystieke gedichten van de islamitische mysticus Rumi (1207-1273), vertaald door Eva de Vitray-Meyerovitch. Zij koos goed, want deze woorden geven zowel de diepste boodschap van Rumi mee als de emotionele ervaring die erachter schuilgaat.

Rumi was zoiets als een nuchtere wetenschapper, tot een rondreizende derwisj de rijkdom in Rumi’s hart zag sluimeren en hem zomaar zijn vriendschap en mystieke ervaring aanbood: Sjams van Tabriz. Deze ervaring van een diepe liefde opende Rumi’s hart voor het mysterie van de Liefde, een Liefde ouder en groter dan de kosmos — en er nochtans het intieme hart van: het Godsmysterie.

Een vriend opent de deur voor de Liefde! In deze crisistijden zien we elkaar intenser, hopelijk. Mag de geliefde of vriend of moedige medemens ook een ervaring worden van goddelijke Liefde en Eenheid?


1 Mawlana Djalal Od-Din Rumi, Odes mystiques, trad. Eva de Vitray-Meyerovitch, Seuil, Paris, 1973, p. 21.