Het Hart in het hart — Neiye

Het ligt in de aard van de Weg om lawaai te vermijden. Cultiveer je hart door stilte, dan kan je het bereiken. Zo is het Dao: geen mond kan het zeggen, geen oog kan het zien, geen oor kan het horen. Cultiveer daarom je hart, om je hele wezen authentiek te maken. (30vv)

De Neiye is een geschrift van het daoïsme dat pas de laatste decennia van onder het stof is gehaald en nu van onvermoed belang blijkt te zijn. Het is al eeuwen te vinden in de Guanzi, een groot encyclopedisch werk uit de vierde eeuw vóór Christus, waar het lange tijd geen aandacht trok, noch bij de Chinezen zelf, noch bij de westerse sinologen. Tot een Amerikaans onderzoeker er het belang van inzag en een kritische vertaling bezorgde. Sindsdien volgden de studies elkaar op en verscheen in zowat elke belangrijke westerse taal een vertaling. Nu blijkt deze Neiye even oud, zoniet ouder te zijn (ca. 350 v.C.) dan de Daodejing en een nieuw licht te werpen op het prilste daoïsme. Het getuigt van een duidelijke en bijzondere spirituele praxis van psychofysieke aard die aanleiding gaf tot een specifieke mystieke beleving. Zo wordt extra inzicht gegeven in enkele passages van de Daodejing en komt de mystieke ondertoon van de Daodejing in een nieuw perspectief te staan. De Daodejing is een voornamelijk politiek geschrift, gericht op het onderwijzen van de heerser in het besturen van zijn rijk volgens de juiste weg, door het volgen van dé Weg, het Dao. Maar de wijze waarop de heerser deze Weg moet leren kennen en volgen, is duidelijk van spirituele, ja mystieke aard. Dankzij de Neiye wordt dat heel duidelijk.

In de Neiye kent de mens drie graden van kracht of energie: de essentiële energie (jing) die we bij de geboorte in het diepste van onze lichaamscellen hebben meegekregen, de ademenergie (qi) die we dagelijks opdoen en deze aangeboren kracht vernieuwt en versterkt, en tenslotte de geestelijke energie (sheng) die ons toelaat te voelen en denken. Het komt erop aan de eerste zo goed mogelijk te bewaren en te voeden, zodat we over zoveel mogelijk van die derde soort kracht kunnen beschikken, zodat met andere woorden ons gevoel- en gedachtenleven zo rijk en geestelijk mogelijk is. Het is duidelijk dat de ademenergie een belangrijke rol speelt in de progressieve omzetting van de eerste vorm van kracht in de derde. Ademen heeft een brugfunctie, het is zowel iets fysiek als iets geestelijk of vergeestelijkend. Ademen brengt helderheid en rust in het lichaam en vandaar ook in de menselijke geest. Het is door het lichaam ‘uit te lijnen’ (ontspannen in te spannen) en aandachtig te ademen met de buik dat de basisenergie bewaard en verrijkt kan worden en omgezet in mentale en spirituele kracht.

De kernpassage van de Neiye wordt gevormd door een verrassende uitdrukking: bij het aandachtig centreren van je hele zijn in de opstijgende kracht of energie (de fameuze qi) tijdens de meditatie, ontstaat een helderheid in het eigen denken en voelen, zodat men kan gewaarworden dat er een diepere laag in die eigen geest (dat eigen bewustzijn) rust, waar men contact maakt met dat wat het eigen beperkte leven overstijgt — niets anders dan het Dao. Met enige ‘verwondering’ roept de Neiye dus uit: er is in het hart van het menselijke hart een ander Hart (want xin kan zowel als geest als als hart vertaald worden)!

De geest verbergt een andere geest: in het binnenste van de geest is er nóg een geest. Voor deze geest van de geest gaan gedachten aan woorden vooraf. (165vv)

Deze geest in de menselijke geest gaat aan gedachten vooraf, die zelf weer aan woorden voorafgaan, m.a.w. wat men daar ervaart is niet in gedachten, laat staan in woorden uit te drukken. Het is onze diepste vorm van contact maken met de werkelijkheid, met het leven, het is rechtstreeks contact met de Weg nog vóór het vervormend ingrijpen door ons denken en voelen, dat zo gekleurd is door onze vooringenomenheid. Het is onze diepste intuïtie van het bestaan, nog zuiver afgestemd op wat waar is, goed en mooi. Het goede nieuws is dat deze grondlaag van ons bewustzijn dus aangeboord en ontgonnen kan worden, niet door te denken en te voelen, maar door contact te maken via ons lichaam met de k/Kracht die ons aandrijft en die ons steeds zuiverder en authentieker maakt, tot we zo ontdaan zijn van elke culturele en egoïstische vervorming, en eindelijk weer authentiek denken, voelen, zijn — natuurlijk, zoals de Weg is.

Als men haar eerbiedig een woonplaats aanbiedt, komt de essentie uit zichzelf. Als men haar ernstig en eerbiedig overweegt, vindt men tenslotte de essentie. Vat haar en verlies haar niet, zonder dat je ogen en oren afdwalen, zonder dat je hart andere plannen koestert! Als het hart vast in het midden gevestigd staat, dan ontvouwen de tienduizend dingen zich harmonisch en vervult het Dao alles onder de hemel. Het breidt zich onder de mensen uit zonder dat zij het merken. (140vv)

In het klassieke daoïsme werd dit luisteren naar de Geest in de geest of het Hart in het hart ongetwijfeld doorheen het dagelijks leven beoefend. Het strikte op een kussen gaan zitten is maar later gekomen, mede onder invloed van het (Chan-)boeddhisme. Niettemin is meditatie een zeer geëigende manier om die diepere zone van rust en kracht in ons aan te boren, voorgoed aan te boren. Maar er is méér meditatie dan op een kussen…

In zijn centrum ordent hij zijn hart, zo worden zijn zintuigen helder en zijn vier ledematen sterk en vast. Zo kan hij de Essentie in zich herbergen! (91vv)


Alle citaten vertaald uit Jupp Hartmann, Nei Ye. Der Weg zu innere Ruhe, BoD, Norderstedt, 2020, behalve het tweede uit Romain Graziani, Ecrits de Maître Guan. Les Quatres traités de l’Art de l’esprit, Les Belles Lettres, Paris, 2011. Goede Engelstalige Wikipedia-pagina over de Neiye.

Grond — Meister Eckhart

De grote meester van de westerse mystiek, Bernard McGinn, omschrijft de mystiek van Meister Eckhart als ‘mystiek van de Grond’ (The Mystical Thought of Meister Eckhart, 2003, p. 37). Daarmee bedoelt hij dat het beeld van de grond het meest centrale beeld is bij deze Duitse mysticus. Want de ‘grond’ mag wel een filosofisch en abstract begrip zijn (‘de grond van een zaak’), het is eerst een kosmisch symbool: de bodem, de aarde waarop we staan, de grond die planten, dieren en mensen draagt. Eckhart maakt o.a. door het gebruik van andere beelden zoals ‘vonkje’ en ‘burchtje’ duidelijk dat die grond zich in de kern, in het centrum, in het hart van de mens bevindt. In ons lichaam bevinden zich onze geestelijke krachten, in onze geestelijke krachten bevindt zich onze grond, als onze diepste essentie.

Voor Meister Eckhart is christelijk leven en mystiek dan ook het bewust worden van, inkeren in die grond. Het uitvloeien van de kosmos en de mens uit God, in het scheppingsproces, moet door geloof en liefde als het ware omgekeerd worden in het terugkeren in die numineuze Oorsprong, door een voortdurende en zo bewust mogelijke doorbraakervaring. Alle dagdagelijkse werkelijkheid moet ‘doorbroken’ worden naar de goddelijke Werkelijkheid toe. Ik sta hier en nu in de Grond. De (tijdelijke) oorsprong uit God is in feite de (eeuwige) aanwezigheid van God in de wezenskern van de mens, die Meister Eckhart de ‘grond’ noemt, een term die dus gericht is op het doorbreken en op z’n kop zetten van de dagdagelijkse vorm van ons bewustzijn van onszelf en de dingen. Alle dingen schieten op uit deze ‘ongeschapen en onschepbare’ en ‘grondeloze Grond’ en hebben geen apart bestaan tenzij in deze goddelijke Grond. God is te vinden in de kern alles en van de mens, waar Gods grond en de grond van de mens één zelfde grond is (‘da gottes grund und der sele grund ain grund ist’, Pr. 5b).

Alle schepselen zijn geroepen om binnen te gaan ‘in den einvaltigen grunt, in die stillen wüeste, dâ nie underscheit îngeluogete’ (Pr. 48), d.w.z. om hun individualiteit te doorzien naar hun non-duale verbondenheid en eenheid met elkaar toe in de goddelijke Grond en deze zo intens mogelijk gewaar te worden. 1 De grond, de plaats van het godscontact, van de mystiek, is dus geen ding, maar een vorm van bewustzijn, een diepte of laag van bewustzijn. Het is die bewustzijnsvorm of -toestand waar we niet meer zo kleven aan de dingen of ervaringen die ons onmiddellijk omgeven en bevolken en onze aandacht vragen, maar tegelijk en vooral bewust zijn van… niets in het bijzonder en alles tegelijk. Het is vooral een manier van bewustzijn: niet grijpend, kiezend, selecterend, evaluerend, oordelend, maar ontvangend, waarderend, scheppend, koesterend, liefhebbend. De grond van Meister Eckhart is onze radicale openheid op de werkelijkheid. De openheid van het kind, die zich heel gauw sloot, misschien zich reeds begon te sluiten nog in de moederschoot. De Grond is Openheid, wanneer de kring om ons ik transparant wordt, verdwijnt, wanneer ons ego verdwijnt en pure openheid wordt.

Enkele teksten waarin Meister Eckhart dit mooi en vanuit verschillende hoeken uitlegt:

  • de grond als de plaats van Gods aanwezigheid:

De nabijheid van God en de ziel is van dien aard, dat er tussen hen geen onderscheid bestaat in de waarheid. Het kennen waarin God zichzelf kent is hetzelfde als het kennen van elke zich aan de wereld onttrokken hebbende geest. De ziel ontvangt haar zijn direct van God; daarom is God de ziel nader dan zij zichzelf is; daarom is God in de grond van de ziel met zijn hele godheid. 2

  • de grond als volkomen kennis van alles:

Aan de ziel waarin God geboren moet worden moet de tijd ontvallen, en zij moet aan de tijd ontvallen en opstijgen en verblijven in een inkijken in die rijkdom van God: daar is wijdte zonder wijdte en breedte zonder breedte; daar kent de ziel alle dingen en kent ze daar volkomen. 3

  • de grond als wijzeloos zijn:

Wanneer ik in de grond, op de bodem, in de stroom en in de bron van de Godheid kom, vraagt niemand mij waar ik vandaan kom of waar ik geweest ben. Niemand heeft me daar gemist, daar ónt-wordt ‘God’. 4

  • de grond als volkomen godservaring:

Een mens zal naar het veld gaan en zijn gebed zeggen en God kennen, of hij zal in de kerk zijn en God kennen: als hij God méér kent doordat hij op een rustige plek vertoeft, komt dat door zijn eigen ontoereikendheid en niet vanwege God. Want God is gelijkelijk in alle dingen en op alle plaatsen en hij is bereid, voor zover het aan hem ligt, zich overal op gelijke wijze te geven. Alleen hij kent God echt, die hem overal als gelijk kent. 5

  • de grond als keuzeloos gewaarworden:

Het is waar: wil je die edele geboorte vinden, dan moet je alles wat menigte is achter je laten en terugkeren naar de oorsprong en de grond waaruit je gekomen bent. De krachten van de ziel en al hun werk, dat alles is menigte; geheugen, verstand en wil, dat alles vermenigvuldigt jou, en daarom moet je ze allemaal loslaten: bewustzijn en voorstellingsvermogen en alles waarin je jezelf vindt en beoogt. 6

  • de grond als ervaring van de wereld en van het Ultieme inéén:

Men vraagt me vaak of de mens zo ver kan komen dat noch de tijd, noch de menigvuldigheid, noch de materie hem hinderen. Ja, dat kan werkelijk! Als deze geboorte echt plaats vindt, dan kan geen schepsel je meer hinderen, sterker: ze wijzen je alle op God en op die geboorte. Dat kunnen we vergelijken met de bliksem: wanneer die inslaat, keert hij wat hij treft, hetzij een boom of een dier of een mens, naar zich toe met zijn inslag; en slaat de bliksem in achter iemands rug, dan werpt hij die mens omver met het gezicht naar zich toe. Als een boom duizend bladeren zou hebben, dan zouden zie zich allemaal met de juiste kant naar de inslag toekeren. Kijk, dat overkomt allen die door deze geboorte geraakt worden: die worden terstond op deze geboorte gericht met al hun hebben en houden, hoe plomp die dingen ook mogen zijn. Ja, wat voordien een hindernis voor je was, helpt je nu verder. Het hele gezicht wordt op die geboorte gericht; ja, uit alles wat je ziet en hoort, wat het ook mag zijn, kun je niets anders meer in je opnemen dan uitsluitend deze geboorte; ja, alle dingen worden voor jou louter God, want in alle dingen heb je enkel en alleen God op het oog. Precies zoals wanneer je lang in de zon kijkt: in wat je daarna ziet vormt zich de zon. Als het je daaraan ontbreekt dat je God zoekt en Hem in alles en ieder ding op het oog hebt, dan ontbreekt je ook die geboorte. 7

  • de grond als loslaten:

Vóór alles is dit noodzakelijk: eigen je niets toe. Laat jezelf helemaal los en laat God het werk in je en voor je doen zoals Hij dat wil. Het werk is dan het zijne, het woord het zijne, de geboorte de zijne en alles wat je bent helemaal. Want jij hebt jezelf losgelaten en bent uit je krachten en hun werking en uit de eigenheid van jouw wezen weggetrokken. Daarom moet God helemaal in je wezen en je krachten binnengaan, omdat jij jezelf van alle eigenheden hebt beroofd en jezelf woest en ledig gemaakt hebt. (…) Laat deze eeuwige stem in je roepen zoals het haar behaagt, en wees leeg van alles, wees woestijn. 8

Is deze grond-houding in ons, houding van openheid en ontvankelijkheid, niet een houding van liefde? Liefde is openheid, openheid is liefde. Meister Eckhart staat niet bekend als een minnemysticus, maar hij is het op eminente wijze.


1 Meestal is de ‘Grond’ bij Meister Eckhart de godheid die Vader, Zoon en Geest gemeenschappelijk hebben en waaraan ze ontspringen, maar soms is de Grond identiek met de Vader zelf (bv. DW 51).

2 C.O. Jellema, Meister Eckhart. Over God wil ik zwijgen. Preken en traktaten, Historische Uitgeverij Groningen, 2010, preek 24.

3 Jellema, preek 2.

4 Frans Maas, Meister Eckhart. Van God houden als van niemand, VBK Media, 2004, preek 11.

5 Maas, preek 15.

6 Jellema, preek 7.

7 Jellema, preek 7.

8 Jellema, preek 34.

Zelfcultivering — Huainanzi

Veruit de meeste westerlingen kennen van het Chinese daoïsme (deze spelling is correcter dan ‘taoïsme’) slechts de Daodejing en de Zhuangzi, en enkelen zullen ook nog de Liezi kennen. Ondertussen is in de sinologische wereld echter duidelijk geworden dat nog twee andere werken ook héél belangrijk zijn om het klassieke daoïsme te bestuderen: de Huainanzi en de Guanzi, of toch zeker een viertal traktaten uit dit laatste werk, waarvan de Neiye het bekendst is. Beide zijn eerder encyclopedisch van aard en bevatten weliswaar ook andere denkstromingen dan het daoïsme — maar dat geldt ook van de Zhuangzi.

De Huainanzi bevat tal van heel mooie passages waarin de wijze heerser (en dat zijn we allemaal, tenminste voor het domein van ons eigen lichaam en leven) in lijn met een kosmologie van het Ene, dat alles draagt en bezielt, een ethiek en spiritualiteit beleeft van het Centrum, dat heel het eigen zijn aandachtig rond zich schaart. Gecentreerd leven: zo zouden we de wezenlijke aansporing van de Huiananzi kunnen noemen. De grote Wijzen uit de oudheid ‘grepen de hendels van de Weg en waren daardoor gevestigd in het centrum; hun geesten konden uitzwerven met alle transformaties en hierdoor de vier richtingen tot vrede brengen’ (1,2). Dat klinkt heel aantrekkelijk: vanuit je eigen centrum leven en daardoor vrede brengen overal om je heen.

De Grote Mens is rustig en kent geen zorgen, hij is sereen en kent geen angsten. (…) Alles rond zich heeft hij geobserveerd en verlicht. Hij keert steeds terug tot het bewaren van het Ene om héél te blijven. Hij overziet de vier hoeken van de aarde, maar keert altijd terug naar de centrale as. (1,4)

Het tegendeel is dan ook waar. Wie niét gecentreerd leeft, kent zichzelf niet, bestuurt zijn eigen hele zijn niet ordelijk en kan dan geen positieve invloed hebben op anderen:

Wanneer zich een bedrieglijk hart in je borst verbergt, zal je innerlijke zuiverheid niet schitteren en je geestelijke kracht niet héél zijn. Als je wat in jezelf ligt niet eens kent, hoe kunnen mensen veraf je dan graag hebben? (1,6)

Daarom hamert de Huiananzi op een specifieke levenshouding die men ‘zelfcultivering’ is gaan noemen, en wel het belangrijkste kenmerk van het Chinese denken en beleven is geworden. Ook de confucianistische visie. ‘Verbeter de wereld, begin bij jezelf’ nemen de Chinezen heel ernstig.

Daarom cultiveerden wijzen innerlijk de wortel (van de Weg in hen) en hielden zij zich niet bezig met uiterlijke versiering met takken. Zij beschermden de geest die zij bij hun geboorte kregen en delen uit met wijsheid en voorkomendheid. In stilte handelen zij niet tegen de natuur in (wu wei), en zo blijft niets ongedaan. In rust proberen zij niet te besturen door in te grijpen, en zo blijft niets onbestuurd. (1,9)

Naast de sereniteit die hen helpt om natuurlijk te blijven en natuurlijk te handelen, cultiveren zij innerlijke leegte, waardoor zij zich niet laten verwarren (door meningen en gebeurtenissen) maar adequaat weten te reageren op alles:

Zij die de weg bereiken: hun wil was soepel, maar hun daden sterk, hun geest was leeg, maar hun reacties troffen doel. Wat wij bedoelen met een soepele wil is dat die plooibaar en zacht is, kalm en rustig; zich verbergend wanneer anderen dat niet durven; handelend wanneer anderen daar niet in staat toe zijn; kalm en zonder zorgen; handelende zonder het juiste moment te verspelen; en wentelend en terugkerend met de tienduizend dingen. Nooit anticiperend of beginnend, maar altijd antwoordend wanneer zij gestimuleerd werden. (…) Zij betrouwen op het kleine om het grote te omhelzen; zij rusten binnenin om het uiterlijke te regelen; zij plooien om vast te zijn; zij gebruiken zwakheid om sterk te worden, zij keren en keren doorheen de transformaties en geven de dingen een duwtje wanneer ze aan het bewegen zijn; zij bereiken de Weg van het Ene en gebruiken het geringe om het grote te bewerken. (1,10)

De Huiananzi is een heel mooi werk uit de wereldliteratuur. Zelfcultivering is leven vanuit je eigen centrum, vanuit je eigen hart. Het is zorgen dat je een zuiver hart hebt, in het vertrouwen dat dit je beste bijdrage is aan de wereld om je heen.


Alle citaten uit: John S. Major e.a., The Huainanzi. A Guide to the Theory and Practice of Government in Early Han China, Columbia University Press, New York, 2010.