Temidden van de geest is er nog een diepere geest — Neiyeh

De Neiyeh, letterlijk ‘Innerlijk Werk’, werd vertaald in het Frans door Romain Graziani. De Neiyeh is een onderdeel van de Guanzi, een collectie van teksten uit de eerste eeuw na Christus; het gaat om een mengeling van legalistische en taoïstische geschriften. Voor kenners bevat de Guanzi echter stukken die veel ouder zijn, waaronder ‘Het Innerlijk Werk’. Men is er nu zelfs zeker van dat dit geschrift ouder is dan de Daodejing en de oudste, meditatieve vorm van het taoïsme voorstelt.

Dat innerlijk werk bestaat erin door een fysiek-psychische meditatie de innerlijke energie die we bij onze geboorte van de Weg hebben meegekregen zo goed mogelijk te voeden en te zuiveren, zodat wij ideaal met het leven kunnen interageren en onszelf ontplooien:

Het Beginsel vervult de wereld, Het is overal waar mensen zich bevinden ook al geeft geen één er zich rekenschap van. Om dit in één woord uit te leggen: boven is het gemanifesteerd door de Hemel, beneden reikt het tot aan de einden van de aarde, en verzadigt de negen regio’s van de wereld met wat het in zich draagt. Maar vanwaar deze ‘ontvouwing’? Zij schuilt in de vrede van de geest. 1

De Weg ‘vervult de wereld’ en ‘schuilt in’ het diepste van ons hart, maar genetica en opvoeding kunnen hem/haar/het vertroebeld hebben in ons. Zo zijn ook onze psychische vermogens en lichamelijke krachten niet echt gecentreerd en dus optimaal aanwendbaar in dienst van de samenleving.

Zo is de analyse of diagnose van de Neiyeh van de mens. Maar daaraan koppelt deze ook een therapie. In het diepste van ons hart/denken sluimert dus die vrijheid en dynamiek van de Weg, en we kunnen er contact mee maken, door het denken en de gevoelens te laten verzinken in stilte, door het lichaam te laten rusten in vrede.

Als mijn geest geordend is, dan zijn mijn zintuigen dat ook. Als mijn geest in vrede is, dan zijn mijn zintuigen dat ook. Wat hen ordent is de geest, wat hen rustig maakt is de geest: temidden van de geest, is er nog een diepere geest. Wat deze geest betreft: het denken gaat aan de woorden vooraf; na het denken krijgen de disposities vorm; na de disposities komen de woorden, na de woorden komt het geregelde gebruik. Zonder een geregeld gebruik krijg je zonder mankeren de wanorde. Als er wanorde is, komt de dood. 2

Dààr komen we in een contact met het Ultieme dat niet anders dan mystiek, verborgen genoemd kan worden. Maar dat ons progressief bevrijdt, van binnen uitwaarts, en voor elkaar. Zo ziet ook Johannes van het Kruis de verruiming door de Vlam van de Liefde binnenin.

De taoïsten spreken van vrede, christenen van liefde — ze bedoelen hetzelfde. In onze geest, in ons hart woont het Mysterie dat daar slechts wacht op ons, om door ons gevonden, genoten en ontplooid te worden, voor onze eigen vrijheid en in dienst van de samenleving.


1,2 Johannes Schiettecatte, Taoïstische meesters. Laozi, Zhuangzi en Guanzi, Carmelitana, Gent, 2017, p. 98, r. 151-173.

‘Alleen als zanger nader ik U’ — Rabindranath Tagore

Rabindranath Tagore (1861-1941) had een grote invloed op de Indiase literatuur en kunsten in de vroege 20ste eeuw. Hij wordt wel eens de ‘bard van Bengalen’ genoemd. De Gitanjali vormen onderdeel van de Collectie van Representatieve Werken van de UNESCO. Het zijn 103 proza-gedichten die het klassieke hindoeïsme op een verrassend ontroerende en poëtische wijze verwoorden.

In hun Engelse (eigenhandige) vertaling als Song Offering leverden ze Tagore — als eerste niet-Europeaan — in 1913 maar liefst de Nobelprijs voor Literatuur op. Romain Rolland verzorgde een Franse vertaling die de lof van Tagore zelf oogstte.

Centraal in het tweede gedicht van de bundel staat het lied, dat zowel symbool staat voor de kunst als voor de houding van aanbidding van de mens:

Als Gij mij zegt te zingen, dan is het of mijn hart zal breken van trots: ik zie U in het gelaat en tranen komen in mijn ogen. / Al wat ruw en wanluidend is in mijn leven versmelt tot één zoete harmonie — en mijn aanbidding spreidt vleugelen als een blijde vogel, die vlucht neemt over de zee./ Ik weet dat mijn zang U behaagt. 1

De mens weet zich uitgenodigd om te zingen: kunst en aanbidding zijn de hoogste profane en sacrale roeping van de mens — maar eigenlijk vervalt dit onderscheid in de uitoefening ervan; alle ware kunst is sacraal en alle mystiek is poëtisch. Kunst verheft de mens boven zichzelf en doet hem reiken naar het Ultieme en het aanraken. Ook aanbidding is die religieuze houding die de mens toelaat om boven denken en voelen uit te stijgen en zich een te maken met het onkenbare en onvoelbare Ene:

Ik weet dat ik alleen als een zanger tot Uw aanwezigheid nader./ Met de rand van de wijd spreidende wiek van mijn gezang raak ik Uw voeten, — tot waar ik mij nooit te reiken zou wagen./ Dronken van het geluk van het zingen vergeet ik mezelf en noem U vriend, die toch mijn Heer bent. 2

In deze kunst-aanbidding worden de onvolmaaktheden van de mens getransformeerd tot elementen die het gezang verdiepen en veredelen. Onze ‘zonden’ en ‘wonden’ dragen ons dan tot bij het Goddelijke. De door het lot verpletterde mens staat rechtop en kan het hart laten verwijden tot het gehele universum. Deze houding en handeling breekt het ego zacht open zodat het één kan worden met het Mysterie, hier uitgedrukt in de liefdesrelatie van vriend tot Vriend. Mystiek hindoeïsme ten top.


1,2 Frederik Van Eeden, Rabindranath Tagore. Wij-zangen. Gitanjali, Kluwer, Deventer, 1962, p. 1-2, lichtjes gemoderniseerd.

Eet hij met tollenaars en zondaars? — Marcus

Hoeveel malen keert dit niet terug in de vier evangelies: Jezus die aan tafel gaat met mensen van alle slag: tollenaars, prostituées, schriftgeleerden:

Toen hij langs het meer liep, zag hij Levi, de zoon van Alfeüs, bij het tolhuis zitten, en hij zei tegen hem: ‘Volg Mij.’ Levi stond op en volgde hem. Op een keer was hij bij Levi thuis uitgenodigd voor een maaltijd, samen met zijn leerlingen en een groot aantal tollenaars en zondaars, want velen van hen volgden hem. Toen de Farizeese schriftgeleerden zagen dat hij samen met zondaars en tollenaars at, zeiden ze tegen zijn leerlingen: ‘Eet hij met tollenaars en zondaars?’ Jezus hoorde dit en zei tegen hen: ‘Gezonde mensen hebben geen dokter nodig, maar zieken wel; ik ben niet gekomen om rechtvaardigen te roepen, maar zondaars.1

Net voordat hij zich gevangen laat nemen en terechtgesteld wordt, gaat hij aan tafel voor ‘het laatste avondmaal’.

Deze tafelgemeenschap is het onderscheidende teken van Jezus’ optreden als leraar en gezalfde, ze ritmeert zijn hele zending en is er ook het diepste teken van. De tafelgemeenschap die hij met mensen houdt, vat de diepste betekenis van zijn lijden, viert hij opnieuw na zijn dood en verrijzenis met zijn verraste leerlingen. Hij had hen opgedragen tijdens het laatste avondmaal om haar te blijven houden ‘als gedachtenis aan hem’, voor alle tijden.

De evangelisten en Paulus duiden het leven, lijden en sterven van Jezus als een offer voor de mens, maar de tafelgemeenschap is nog veel prominenter voor Jezus. Zoals vele latere theologen en mystici hebben beweerd dat Jezus ook zou mens geworden zijn als het kruisoffer niet nodig was geweest, enkel om zijn liefde te openbaren.

Dit is ook de betekenis van Jezus’ tafelgemeenschappen, waarin de betekenis van héél zijn optreden en boodschap samengevat wordt. God nodigt ons uit in zijn liefde, om een diepe levensgemeenschap te vormen, zoals wanneer mensen met elkaar aan tafel gaan. Hij nodigt iedereen uit, zonder voorwaarden, zonder verschillen te maken: zondaars evengoed als rechtvaardigen, net om aan iedereen duidelijk te maken dat zij welkom zijn in de liefde van God, wat zij ook gedaan of misdaan hebben. Hij bemint ons éérst en geeft ons dàn de mogelijkheid om tot inkeer te komen. De tafelgemeenschap drukt als niets anders de onvoorwaardelijke liefde uit die Jezus zelf ervaren heeft, en die hij wou duidelijk maken aan elke mens.

Omvergeblazen door het lijdensoffer heeft de Kerk vooral de kruisdood centraal gesteld, helaas verbonden met allerhande soms vreemde theorieën, en inderdaad: ‘Er is geen grotere liefde dan je leven te geven voor je vrienden’ (Joh 15,13). Maar de zelfgave aan het kruis is net de radicalisering van de tafelgemeenschap: neem en eet, neem en drink. Het is Jezus’ bedoeling om door zijn tafelen met mensen gemeenschap te stichten; zijn uitnodigende liefde moet hen met God verbinden en met elkaar. Nergens zijn mensen meer kinderen van God dan wanneer ze met elkaar aan tafel gaan in één gemeenschap van liefde en vreugde, zonder hiërarchische ordening van sacraal naar seculier, van volmaakt naar onvolmaakt, van hoog naar laag of van binnen naar buiten.

Een feministische exegete noemde dit terecht de ‘Holy Thursday Revolution’: een gemeenschap van gelijke mensen die het leven met elkaar delen op gelijke voet, geen piramide maar een cirkel. Reële aanwezigheid? Slechts als de tafelgenoten elkaar onvoorwaardelijk aanvaarden en universeel liefhebben. Jezus was bij uitstek profeet van de ‘religie van de liefde’.


1 Evangelie volgens Marcus 2,14-17, in Bijbel. Nieuwe Bijbelvertaling, Nederlands Bijbelgenootschap, Heerenveen, 2004.

Licht en warmte — Johannes van het Kruis

¡Oh lamparas de fuego,/ en cuyos resplandores/ las profundas cavernas del sentido,/ que estaba obscuro y ciego,/ con extraños primores/ calor y luz dan junto a su querido!

(O vuur, gelijk aan lampen,/ bij welker glanzend schijnen/ de afgronddiepe krochten van het zinnen,/ dat donker eerst en blind was,/ met ongekende schoonheid/ aan hun Beminde licht en warmte geven.

O lamp en fonkellicht,/ dat dringt met klare schijn/ tot in de diepe holen van mijn zinnen,/ zo duister eerst en dicht,/ die nu vreemd helder zijn,/ warm stralende van hem die zij beminnen.

Oh lamps of fiery blaze/ to whose refulgent fuel/ the deepest caverns of my soul grow bright,/ late blind with gloom and haze,/ but in this strange renewal/ giving to the belov’d both heat and light.) 1

Wanneer een Nederlandse vertaling die én getrouw én poëtisch is? De eerste is de prozavertaling van de ‘moniale van Drachten’ die wel letterlijk is maar niet mooi; de tweede de poëtische vertaling van Gerard Wijdeveld die mooi is maar niet getrouw. De derde is van de Engelse dichter Roy Campbell, veel geslaagder reeds…

Als men zou denken dat Johannes van het Kruis levensvreemd en levensontkennend is, moet men deze strofe eens goed lezen. Nergens keurt hij de ‘goederen’ van de wereld af, altijd keurt hij slechts het egoïstische grijpen ernaar af. Hij houdt veel te veel van schoonheid en houdt veel te veel van mensen.

Llama de amor viva is zijn laatste grote gedicht en bevat een synthese van zijn denken. Anders dan het dynamische, biografische beeld van twee geliefden die onderweg zijn naar elkaar (in het Geestelijk Hooglied), gebruikt hij in dit gedicht het beeld van het vuur dat een houtblok in zichzelf verteert. Hoe abstracter en onpersoonlijker de metaforen worden, hoe omvattender, non-dualistische zij meteen ook worden.

Voor Johannes is de goddelijke Liefde de diepste essentie van de menselijke persoon, het Beeld van God, de aanwezigheid van God in het hart van de mens: Dios es el centro del alma. Ons ego in de zin van ons vastklampen aan onszelf verhindert die aanwezigheid door te dringen in heel ons psychische en fysieke en sociale weefsel: we houden het Licht tegen van binnenuit naar buiten te stralen.

Maar als we ons overgeven aan de Liefde, niet meer voor onszelf in de zin van ons egoïstische ego kiezen, dan kan het Licht van de liefde in onze persoonlijkheid doordringen. Dan kan het onze diepste duisternissen verlichten en ervoor zorgen dat ook dié, ja zelfs dié, uitgerekend dié spiegels worden waarin het licht van de liefde weerkaatst wordt. Met andere woorden: als we de goddelijke Liefde laten doordringen in ons, zal zij ten lange laatste zelfs onze zondigheid en onze zwakheid transformeren tot bronnen van licht en liefde, die naar God terugvloeien en naar onze medemensen.

Johannes van het Kruis belooft ons dus de diepste genezing van onze hele persoonlijkheid. Er zijn geen hindernissen voor de liefde van God; zij is zo machtig dat zij zelfs onze duisternissen in het licht kan zetten en tot lichtbronnen kan maken. Dit is pure bevestiging van het Leven.


1 Juan de la Cruz, Llama de amor viva, in Johannes van het Kruis, Mystieke Werken, Carmelitana, Gent, 1975, pp. 169-170.972.

Hagia Sofia — Thomas Merton

Er is in alle zichtbare dingen een onzichtbare vruchtbaarheid, een gedimd licht, een zachtmoedige naamloosheid, een verborgen heelheid. 1

Zo begint Hagia Sofia, een prozagedicht waarin Thomas Merton zichzelf overtroffen heeft. Een diepe existentiële crisis, de grondige kennismaking met het Oosterse denken, een ziekenhuisopname en een verliefdheid hebben hem tot dit punt gebracht.

Deze mysterieuze Eenheid en Integriteit is Wijsheid, de Moeder van alles, Natura naturans. Er is in alle dingen een onuitputtelijke zoetheid en zuiverheid, een stilte die een bron is van activiteit en vreugde. Zij rijst op in woordeloze lieflijkheid en vloeit naar me toe vanuit de ongeziene wortels van al wat geschapen is, me teder verwelkomend, me groetend met onbeschrijflijke nederigheid. Dit is tegelijk mijn eigen zijn, mijn eigen natuur en het Geschenk in mij van de Gedachte en de Kunst van mijn Schepper, sprekend als Hagia Sophia, sprekend als mijn zuster, Wijsheid. —— Ik ben ontwaakt, ik ben opnieuw geboren door deze stem van mijn Zuster, naar me toe gezonden vanuit de diepten van de goddelijke vruchtbaarheid. 2

Op het ziekbed van zijn dooreengeschudde bestaan ontwáákt hij — boddhi. Hij ontwaakt uit de illusie, in de waarheid, en ontdekt dat het alledaagse het Heilige is. Omdat hij het diepste van de schepping heeft leren kennen als de aanwezigheid van het Ultieme, een aanwezigheid die vele religieuze tradities hebben leren noemen als (vrouwe) Wijsheid, Hagia (‘heilige) Sophia.

Laten we veronderstellen dat ik een man ben die in een ziekenhuis ligt te slapen. Ik ben inderdaad deze man die ligt te slapen. Het is de tweede juli, het feest van Onze Lieve Vrouw Visitatie. Een Feest van Wijsheid. —— Om halfzes in de morgen ben ik in een heel stille kamer aan het dromen, wanneer een zachte stem mij wekt uit mijn droom. Ik ben zoals heel de mensheid die ontwaakt uit alle dromen die ooit gedroomd werden in alle nachten van de wereld. Het is als de Ene Christus, die wakker wordt in alle afgescheiden zelven, die ooit afgescheiden waren en geïsoleerd en eenzaam, in alle landen van de aarde. Het is alsof alle menselijke geesten terug samenkomen tot bewustzijn, uit alle verstrooidheden, tegenstrijdige belangen en verwarring, in eenheid van liefde. Het is als de eerste morgen van de wereld (toen Adam op de zoete stem van Wijsheid ontwaakte uit niet-bestaan, en haar kende) en als de Laatste Morgen van de wereld, wanneer alle fragmenten van Adam op de stem van Hagia Sophia zullen terugkeren uit de dood, en zullen weten waar zij zich bevinden. 3

Heel wat begrippen en invloeden uit de religies en de filosofie treden in dit gedicht op. Onder invloed van Boris Pasternak noemt Merton Haar ook ‘zuster Leven’, maar het is bv. ook Maria. Ze is steevast vrouwelijk, dat heeft met Mertons persoonlijke geschiedenis te maken, maar ook met een mannenwereld die als een lijk is zonder háár (zoals het hindoeïsme zegt over Shiva zonder zijn Shakti). Maar hoe grondig christelijk is deze ervaring van allerdiepste verborgen eenheid hier ook: het is het wakker worden van Christus ‘in alle afgescheiden zelven’. Ziehier het samengaan van oosterse non-dualiteit met christelijke minnemystiek.

Diep in alles, diep in ons schuilt het Paradijs, maar iets of iemand moet dat wakker roepen in ons, moet ons uitnodigen weg te stappen uit zelfcontrole en ons over te geven aan het openvloeien van vertrouwen en liefde. Het thema van het innerlijke paradijs is misschien wel het mooiste en rijkste bij Thomas Merton. Het nodigt ons uit om te geloven in de mogelijkheden van de liefde, van de vruchtbaarheid van de goddelijke Liefde diep in ons.

Zo is het ontwaken van een man, op een morgen, door de stem van een verpleegster in het ziekenhuis. Ontwakend uit uitputting en duisternis, uit hulpeloosheid, uit slaap, vernieuwd de werkelijkheid tegemoet tredend en haar lieflijk bevindend. —— Het is als gewekt worden door Eva. Het is als gewekt worden door de gezegende Maagd. Het is als voortkomen uit het oorspronkelijke niets en in helderheid staan, in het Paradijs. 4

Moge elke mens, elke ‘Adam’ zich laten wekken door de zachte aanraking van die Eva, die Vrouwe Wijsheid.


1-4 Thomas Merton, Wegen naar het paradijs. Een dagboek van wijsheid en leegte, Ten Have, 2001.

Een worden in de Ene — rabbi Schneur Zalman van Lyadi

Afgezien van het (tijdgebonden!) lichaamsvijandige beeld dat in bovenstaande tekst wordt opgehangen, schetst deze een gaaf beeld van non-dualiteit en het centrale karakter van de liefde in de joodse mystiek. De joodse mystiek of ‘traditie’ (‘Kabbala’ in het Hebreeuws) ziet het Ultieme als het in zich onkenbare Oneindige dat zich kenbaar maakt en meedeelt in eigenschappen en krachten. Dat zijn de bekende sefirot van de Adam Kadmon of Levensboom.

Schneur Zalman van Lyadi (1745-1812) is een chassidische mysticus uit huidig Wit-Rusland die de stichter is van de CHaBaD-stroming, zo genoemd omdat ze de ‘hogere’, intellectuele sefirot centraal stelt: Wijsheid (chochma), Begrip (binah) en Kennis (da’at). In de christelijke mystiek zou men dit wezensmystiek noemen. Met ‘kennis’ is een diepe openheid in het bewustzijn voor de goddelijke Aanwezigheid bedoeld, in de kern of grond van de eigen persoon liggend als een ‘vonk’. Daarom zegt Schneur Zalman dat wortel en bron van de menselijke ziel in het Goddelijke ligt. Dààr stijgen wij op naar God en daalt God naar ons neer, continu:

Wat de ziel en de geest van de mens betreft: wie kan hun grootsheid en waarde kennen, in hun verworteling en bron in de levende God? Omdat zij bovendien allemaal van één soort zijn en allemaal één Vader hebben, worden alle Israëlieten ware broeders genoemd uit kracht van de bron van hun zielen in de Ene God; alleen hun lichamen zijn gescheiden. … De essentie van de gehele Torah bestaat erin om de ziel hoog boven het lichaam te verheffen tot zij reikt aan en in de Bron en Wortel van alle werelden, en ook om het licht van de Oneindige naar beneden te halen over de gemeenschap van Israël, d.w.z. in het bron-hoofd van de zielen van geheel Israël, om één te worden in de Ene. Dit is niet mogelijk als er verdeeldheid is tussen de zielen, want de Heilige woont niet in een onreine plaats. 1

Dààr vloeit ook een diepe verbondenheid onder alle mensen uit voort: zij zijn allen één in die Eenheid die in hen schuilt. Omgekeerd kan er dan echter ook geen eenheid met het Ultieme zijn als de onderlinge eenheid gekwetst wordt. Een blije intieme eenheid verbindt hen die het goede doen. Waar goedheid en onderlinge liefde zoek zijn, moeten we in onszelf een diep mededogen opwekken voor de ander en voor het Goddelijke in de ander, dat daardoor in ballingschap is. Ons leven moet gewijd zijn aan het helen (tikkun) van dit Gebrokene, van het terughalen van elkaar van de ‘andere kant’ van gerechtigheid-zonder-liefde naar deze kant van liefde die gerechtigheid integreert:

Zelfs als hij bevolen wordt hen te haten blijft er ook de plicht om hen te beminnen; beide zijn nodig: haat omwille van het kwade in hen, en liefde omwille van het verborgen goede in hen, dat de goddelijke Vonk in hen is die hun goddelijke ziel bezielt. Hij moet ook mededogen in zijn hart opwekken voor de goddelijke ziel, want zij wordt als het ware gevangen genomen in het kwaad van de Andere Kant dat over haar zegeviert in slechte mensen. Compassie vernietigt haat en wekt liefde. 2

Een bijzonder mooie gedachte van de kabbala en het chassidisme: we zijn geroepen op de gebrokenheid van de wereld om ons heen (en in onszelf) te hélen.


1,2 Rabbi Schneur Zalman van Lyadi, Tanya, tr. Nissan Mindel e.a., Kehot Publication Society, ch. 32.