Zal Hij me laten oversteken? — Lalla

De tantrische mystica Lalla, ook Lal-De of Lalleshwari genaamd (1320-1392), liet slechts een 147-tal kwatrijnen na, korte gedichten van slechts vier regels, maar samen vormen ze een parel van de literatuur van Kashmir en van de tantrische non-dualiteit. Anders dan de vedantijnse non-dualiteit die in het Westen beter bekend is, ziet het tantrisme de kosmos en het lichaam niet als een achter te laten illusie, maar als een vrijwillige expressie van het Ultieme.

Heel eigen aan Lalla is dat zij niet alleen vanuit het perspectief van de mystieke vervulling schrijft, maar ook vanuit dat van het onmachtige verlangen. De kwatrijnen zijn eeuwenlang mondeling overgeleverd en niet in een bepaalde volgorde. Zo staan getuigenissen van een beginnende Lalla tot aan haar hoogste ontwikkeling kriskras door elkaar. Bovenstaande citaten geven een beeld van een fase waarin het pijnlijke verlangen naar het Ultieme de boventoon heeft. Maar is het wel een fase? Misschien is het mystieke leven voor lange tijd en voor velen net het smartelijke heen-en-weer geslingerd worden tussen momenten van vinden en momenten van weer verliezen-en-moeten-zoeken? Meerdere kwatrijnen van Lalla laten zo een klank horen die we kennen vanuit het Bijbelse Hooglied.

Vele gaan over de strijd om het hart los te maken van het strikt zinnelijke:

O jij die een lichaam hebt, je denkt enkel maar aan dat lichaam. O jij die een lichaam hebt, je bent alleen maar bezorgd om het te versieren. Het enige wat je doet is dit lichaam overstelpen met genoegens. Van dat lichaam zal nochtans niet eens een hoopje as overschieten. 1

Ach mijn geest, over jou moet ik ronduit wenen. De verlokking van de wereld – deze vrucht van illusie – werd je deel. Terwijl niet eens de schaduw van je ijzeren anker op het laatst bij je zal zijn. De ware natuur van de Eenheid (atman), waarom ben je die helaas vergeten? 

Het touw dat mijn lading kandijsuiker op mijn schouders vastsnoert, kwam los. Mijn rug buigt door als een boog. Hoe kan ik nog slagen? Het woord van mijn spirituele leraar kwam op me neer en wondde me. Mijn kudde is zonder herder. Ach, hoe kan ik nog slagen? 

Met een armzalig gevlochten touw sleep ik mijn bootje voort over de oceaan. Zal God mij horen? Zal Hij me helpen oversteken? Als water in drinkbekers van ongebakken klei vloei ik weg. Mijn ziel is vol verwarring. Ach, hoezeer verlang ik om naar huis terug te keren! 2

Het anker, de lading kandijsuiker en het bootje in de laatste drie teksten zijn allemaal beelden voor de lichaam (waarbij natuurlijk enkel de gehechtheid aan het lichaam bedoeld wordt).

De zes zijn van jou, dezelfde zes zijn van mij. Toch, o God, ben ik los van jou niets dan ellende. Tussen jou en mij, nochtans niet onderscheiden, is dit het onderscheid: jij bent de Heer van de zes, ik door de zes voortdurend misleid. 3 

Deze ‘zes’ zijn de zes zintuigen, voor het Zelf bron van vreugde, voor het ego bron van pijnlijke begeerte.

In een ander stukje is sprake van Maya, de illusoire dimensie of kracht van de wereld, die in feite eerder in onszelf zit, en waardoor we slechts de vergankelijke buitenkant waarnemen en niet de onvergankelijke en uitstralende Binnenkant:

Zij is het, die je als moeder melk geeft. Zij is het, die als een bruid met je omgaat. Zij is het, die als illusie (maya) uiteindelijk je leven wegneemt. Het is moeilijk om God waarlijk te vinden – verinnerlijk daarom het onderricht. 4

In meerdere stukjes vertelt ze over haar eigen strijd, wat haar gedichten zo warm-persoonlijk maakt:

Ik, Lalla, trok uit, in de hoop te ontbloeien als de bloesem van de katoenplant. Wat een slagen heb ik ontvangen van de schoonmaakster en de kaardster! Dan kwam de spinster met haar spinnewiel en spon mij tot fijne draden. Bij de wever werd ik op het getouw gespannen en ontving ik nieuwe slagen. 5


1-5 Marinette Bruno, Les Dits de Lalla ou la quête mystique, Deux Océans, paris, 1999.

De hele wereld herkend als God — Lalla

De kwatrijnen van de hindoeïstische mystica Lalla, die een aanhangster was van het tantrisme, spreken tot de verbeelding. Je hoeft als lezer niet alle details te begrijpen om toch aan te voelen hoe deze pareltjes van mystieke literatuur wijzen op het progressieve vinden van bevrijding:

Langzaam overgaan van nacht naar dag:

De dag dooft uit en de nacht rijst op. Het aardoppervlak gaat verloren in het uitspansel. De demonen van de geest worden verslonden door de nieuwe maan. Het oplichten van het Zelf in het hart is de ware aanbidding van God. 1

Deze innerlijke bevrijding wordt bij de tantrische mysticus in het lichaam gerealiseerd.

Progressieve adembeheersings- en mantrapraktijk:

Beetje bij beetje leidde ik mijn adem en hield hem vast in de pijp van de blaasbalg. De lamp werd voor mij ontstoken, mijn diepste wezen werd me onthuld. Toen verspreidde ik mijn innerlijke licht wijd om me heen – zoals wanneer men want. Tot in de duisternis kon ik de Werkelijkheid vastgrijpen en omhelzen. 

Ik bracht de beoefening van de mantra tot voltooiing. Van mijn lichaam maakte ik een brandende kool. De zes wegen liet ik ter zijde liggen en ik nam de ware weg. Zo trad ik, Lalla, de ruimte van het Licht binnen! 

Hij in wiens hoogste wiel God verblijf houdt, hij wiens uitademing samenvloeit met de mantra, hij verlaat zonder moeite de rondedans van de geest. Hij is zelf de goddelijke Eenheid – wie zou hij kunnen vereren? 2

Lang zwerven en zoeken om uiteindelijk te vinden:

Hartstochtelijk verlangend ging ik, Lalla, naar buiten en begon te zwerven. Ik verloor me in een eindeloze zoektocht, dag en nacht. Uiteindelijk vond ik de Wijze – in mijn eigen huis! Ik greep hem vast. Dat was mijn geluksster, mijn fortuinlijk ogenblik… 

Intens zoekend naar de Eenheid in mij putte ik me uit. Niemand vond op die manier de geheime kennis. Tenslotte verzonk ik in hem en bereikte de wijnkelder met de nectar. Tal van overvolle vaten zijn daar – maar niemand drinkt. 

Ik had de zes wouden doorkruist, de laatste strook van de maan lichtte op. Door de adembeheersing verdorde de zichtbare wereld in mij. In het verlangen van de liefde verteerde ik mijn hart. Zo is het dat ik God heb gevonden. 

Opgegaan in jou, bleef jij voor mij verborgen. Heel de dag zocht ik naar jou en naar mezelf. Toen zag ik jou diep in mij, o jij. Ik schonk je grenzeloze verrukking, jou en mij. 3

‘Hij’ wordt steeds meer en steeds beter her-kend in alles wat men meemaakt:

Water door koude overwonnen verandert in sneeuw of ijs. Drie zaken, zo verschillend geworden, zijn bij nader inzien niet echt verschillend. Laat de zon van het zuivere Gewaarzijn stralen en alles is één. Het bezielde, het onbezielde, de hele wereld worden dan herkend als God. 

Hij is het, die lacht, niest, hoest en geeuwt. Hij is het, die zich baadt in de heilige waterbekkens. Hij is het, de asceet die naakt rondloopt, het hele jaar door. Hij is je zo nabij – herken hem dan! 

Als je de verlangens, deze wevers van de tijd, hebt uitgeschakeld, dan mag je het leven van een huisvader leiden of dat van een woudkluizenaar. Je hebt herkend dat de onberispelijke Heer overal aanwezig is. 4

Lalla gebruikt veel sterke metaforen uit de sfeer van o.m. landschap, keuken, transportmiddelen om haar ervaring uit te leggen. Het alledaagse leven en de mystieke ervaring komen zo in elkaars verlengde te liggen, het ‘geestelijke’ leven krijgt zijn aardse verankering. Altijd gaat het om het vinden van het Goddelijke in de kosmische en innerlijke ervaringen.

Door een volgehouden praktijk werd wat breed uiteenwaaiert weer opgeslorpt. Wat uitgerust is met kwaliteiten vermengde zich compleet met het lege uitspansel. Zelfs de leegte verdween en alleen de Volmaakte bleef over. Dit, geleerde, is het ware onderricht. 5


1-5 Marinette Bruno, Les Dits de Lalla, Deux Océans, Paris, 1999.

Alles is het weefsel van God — Lalla

Lalla (1320-1392) wordt ook wel Lal-Ded of Lalleshwari genoemd. Zij verliet als 24-jarige een ongelukkig huwelijk om in de wouden en bergen van Kasjmir te gaan leven, als kluizenares, ontdaan van alles en zielsgelukkig. Zij vertoont invloeden van het soefisme en van de vedanta advaita, maar situeert zich vooral in de stroming van het Kasjmir Shivaïsme, tantrische advaita, die zowel non-dualistisch als theïstisch is.

Dit wil zeggen dat voor haar de werkelijkheid één goddelijke Realiteit was, voorgesteld in de persoonlijke godsgestalte Shiva. Meerbepaald gebruikt zij terminologie uit de school van de ‘Herkenning’, die stelt dat we de alledaagse wereld niet hoeven te verlaten om ons met het Ultieme te verenigen, maar dat we het Ultieme kunnen vinden en genieten in de zaken die ons omringen. Het komt erop aan de Geliefde (d.w.z. het ene Bewustzijn dat alles uit zelf voortbrengt, in zichzelf draagt en in zichzelf weer opslorpt) te ‘herkennen’ in alles wat zich aan onze zintuigen voorstelt, in alles wat we doen en beleven.

Dan kan het dagelijkse leven, liefdevol beaamd, ook de eredienst worden die wij het Ultieme bewijzen. Geen onderscheid meer tussen het sacrale en het seculiere; het seculiere is het sacrale en omgekeerd. Voor het tantrische hindoeïsme is wat in het Westen ‘God’ genoemd wordt dit gelukzalige Bewustzijn dat heel de schepping geniet.

Deze teksten drukken heel mooi het vinden van bevrijding in het alledaagse uit:

Verlangend zoekend verliet ik mijn innerlijkheid en bevond me in het maanlicht. Verlangend zoekend ging ik van hetzelfde naar hetzelfde. Jij alleen, o God, bent dit, jij alleen bent dat. Er is slechts jij alleen, o God – dit alles, is het niet jouw spel? 

Hij is binnenin, en toch heb ik hem lang vergeefs buiten mij gezocht… Toen heeft de subtiel geworden adem mijn innerlijke kanalen gezuiverd. In contemplatie verzonken zie ik in de wereld niets meer dan God alleen. Alle vormen zijn verzwonden in de eenheid. 

Al wat ik doe, is een eredienst aan hem bewezen. Elk woord dat ik spreek, is een mantra. Al wat ik beleef in dit lichaam van me maakt deel uit van de Herkenning. Dit alles is het weefsel van de allerhoogste God. 

Jij alleen, o God, doordringt alle vormen, de hele wereld. Jij alleen, o God, geeft de levensadem aan de lichamen. Jij alleen, o God, weerklinkt in stilte. Wie, o God, kan dan jouw grenzeloosheid meten? 

Jij bent de aarde, jij alleen. Jij bent de hemel, jij alleen. Jij bent de dag en de nacht en de lucht die ons omgeeft, jij alleen. Het graanoffer, de sandelhoutolie, de bloemen en het zuiverende water ben jij! Jij bent alles, jij alleen! Wat kan ik jou dan aanbieden? 

Word je de non-dualiteit bewust en je verliest het ikbewustzijn. De ervaring van eenheid in diversiteit heeft alle ikbewustzijn uit mij weggewist. Maar ook al is Het één, toch blijft de spanning van de verscheidenheid bestaan. De Kleurloze verfde me in de bonte kleuren van de wereld. 1


1 Marinette Bruno, Les Dits de Lalla, Deux Océans, Paris, 1999.